2 Timotheüs 2 vers 15

Tekst: 2 Timotheüs 2:15                                               

Liturgie:

Ps. 93: vers 4
Ps. 100: 1, 2 en 3
2 Tim. 2 vers 1 t/m
Ps. 75: 1, 2, 3, 4 en 6
Ps. 133: vers 1
Ps. 134: vers 3
Ps. 133: vers 3

Gemeente,

Een dienaar van God en zijn Woord te zijn, is een heerlijke en uitnemende, maar tegelijk ook een moeilijke opdracht. En dan niet alleen voor jonge mensen die hiertoe geroepen zijn, maar ook nog voor oudere, die al jaren in dit ambt mogen staan. Ik zei een heerlijke en uitnemende opdracht. Dát moet voorop staan. Dat is het eerste. Als wij dát zouden vergeten, dan zouden wij de naam van ‘dienaar van God’ niet waard zijn. Nooit zullen wij van de dienst des Heeren een slecht getuigenis mogen geven. Veeleer zullen wij die dienst moeten aanprijzen. Het is een genade van God, een uitzonderlijk voorrecht, als wij geroepen worden tot het dienen van Hem, die vol majesteit en heerlijkheid is, en als wij verkondigers mogen zijn van dat Woord, dat eeuwig blijft, en predikers van het Evangelie, waarin het behoud van zondaren is gelegen. Neen, geen kwaad woord over onze dienst. De gemeente behoeft ons niet te beklagen; dat begeren wij zeker niet. Anderzijds is het toch een moeilijke opdracht. En die moeilijkheid zit dan meer in ons dan in onze opdracht. De Heere heeft dienaren die, hoe gewillig zij ook zijn, toch maar zeer gebrekige instrumenten zijn. Het gaat met vallen en opstaan, onze dienst, die wij te verrichten hebben. Al hebben wij voor de mensen misschien een goed geweten, voor God staan wij steeds schuldig. Een paar weken geleden stonden, voor het eerst, openlijk in de krant, de fouten die gemaakt waren door de doctoren specialisten en anderen in het Academisch Ziekenhuis te Leiden, gedurende het tijdsbestek van één jaar. Die fouten hadden ongeveer 6 á 7 mensen het leven gekost. Het was voor het eerst in de geschiedenis, dat dat eerlijk werd meegedeeld. Ook doctoren, en in Leiden zitten waarlijk zeer bekwame doctoren, zijn toch maar mensen. Zij maken ook fouten. En dat kost mensenlevens, dat eist slachtoffers.

Gemeente, nooit zal in een krant komen de fouten die wij maken, wij, dienaren des Woords, die ook artsen zijn, die ook mensen behandelen, in de prediking en in het pastoraat: die met zielen opgaan, en daaraan leiding moeten geven! En toch zijn die fouten er wel. Wij kunnen en mogen er maar niet op lospreken en op lospraten, als wij bij de mensen zijn. Wij hebben een hoogst verantwoordelijke opdracht, en daar: hoe heerlijk en uitnemend ons werk ook is, het is ook een moeilijk werk. Juist degenen die getrouwe dienaren zijn, zullen de moeilijkheid van hun werk niet onderschatten. Wij hebben het vermoeden, gemeente, dat de apostel Paulus zijn vriend, medearbeider en leerling Timotheüs, in onze tekstwoorden deze dingen onder ogen heeft willen brengen. Benaarstig u, zo begint hij. Men kan ook vertalen: beijver u! Paulus heeft Timotheüs opgewekt tot naarstigheid, tot ijver. Elk christenmens zal naarstig, ijverig moeten zijn; maar de dienaren des Woords in het bijzonder! O u moest eens weten hoezeer alle luiheid en traagheid van God gehaat en vervloekt is. God zelf is één al ijver, brandende ijver. De Heere Jezus zei: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. Onze vaderen spraken van God als de Deus actuosus, de altijd werkzame God in God is nooit aflatende ijver. God is een en al vuur. Een vuur dat nooit uitblust. Aan zijn ijver, aan zijn werk, hebben wij het te danken dat wij er zijn, en dat wij er nog zijn, en dat de wereld er nog is, en dat zijn kerk er nog is, en dat er ook dienaren des Woords zijn.

En als nu onze God één en al ijver is zouden wij het dan niet ook moeten zijn, wij die de christennaam dragen? En wij die dienaren heten van deze God? Benaarstig u, beijver u. ge zijt ertoe geroepen. Weest ijverig als gemeente in het opgaan naar Gods huis en in alles wat e dienst des Heeren aangaat. En wij dienaren des Woords laten wij ijverig zijn in onze dienst. Nu heeft Paulus echter in onze tekst niet slecht voor ogen de ijver die iedereen, en dus ook Timotheüs moet hebben in de dienst van God in het algemeen, hij heeft vooral een zeer bijzondere, een zeer aparte ijver voor ogen. Hij zegt immers: benaarstig u, om uzelf Gode beproefd voor te stellen. Daar vooral moest de ijver van Timotheüs op gericht zijn, op dit ene: zich God beproefd voor te stellen. En dus is het nu onze taak, gemeente, u duidelijk te maken, wat Paulus bedoeld heeft met deze woorden: zich Gode beproefd voor te stellen. Men kan met deze woorden twee kanten uit, en de uitleggers van de tekst doen dat ook. Men kan zeggen: Paulus heeft bedoeld: Timotheüs, je moet zo leven en zo werken, dat je bestaan kunt voor het oordeel van God. Als God je ter verantwoording roept, dan moet je leven en je werk voor Hem kunnen bestaan. Op het eerste gezicht, gemeente, lijken onze tekstwoorden dit te zeggen. En toch, hoe waar het ook is, op zichzelf genomen, dat wij, dienaren des Woords, zo moeten leven en zo moeten werken, dat wij voor God bestaan kunnen, dit is toch, als wij het geheel van de tekst in aanmerking nemen, niet Paulus bedoeling geweest. Veeleer heeft Paulus willen zeggen: Timotheüs, je moet je geheel aan God voorstellen, dus; aanbieden en zeggen: Heere, hier ben ik ; hier ben ik, als uw arbeider -, dat woord gebruikt Paulus ook in de tekst: een arbeider. En ik doe dat: welbeproefd, na nauwkeurig overleg, na rijp beraad, en met mijn hele hart. Zo bied ik mij U aan, o God, om u te dienen. Zie, gemeente, deze exegese van onze tekst, is de beste, past ook bij het woord ‘arbeider’ dat in de tekstwoorden voorkomst en past ook in het geheel.

Jezelf Gode ten voorstellen, aanbieden -, dat is niet alleen de opdracht geweest die Timotheüs had, en waaraan Paulus hem herinnerde, neen dat is ook onze opdracht; en dus ook de jonge broeder die vanmiddag in het ambt wordt bevestigd. Jezelf Gode voorstellen, aanbieden; een arbeider willen zijn. In onze gemeenten is er altijd, gelukkig, zo enig opzien tegen de dienaren des Woords, en dat is goed – maar: ach, zij zijn ook maar arbeiders. Wij zijn arbeiders onder de arbeiders. Wij zijn meer knecht dan heer. Wee de dominee die alleen maar een heer is en geen knecht. Wij zijn maar arbeiders. En daar behoeven wij ons niet voor te schamen. Willen wij onze opdracht goed vervullen, dan moeten wij arbeiders willen zijn. Dan moeten wij dus zeggen: Heere, hier ben ik, ik bied mij U aan.

Nu moet u echter wel weten, gemeente, dat ook wij maar mensen zijn, zondig, verdorven. Dezelfde traagheid die er van nature in elke christen is, is ook in ons. Zij was er ook in Timotheüs. Hoewel hij nog jong was en dus, zo zouden wij denken, vurig van geest, toch moest de apostel Paulus hem schrijven: benaarstig u om uzelf Gode beproefd voor te stellen. Dus: ook Timotheüs had deze vermaning nodig. En wij sluiten onszelf heden daar niet van uit. Wij hebben die vermaning ook nodig. Wij als oudere dienaar van het Evangelie. En ook onze jonge broeder, die vanmiddag in het ambt bevestigd wordt. Benaarstig u. stel jezelf voor de Heere en zeg: Heere, hier ben ik! Ik wil U dienen. O geef mij daartoe kracht, maar ook lust en begeerte. Geef dat ik niet verflauw. Ook niet als het weleens tegenloopt. Ook als de arbeid weleens moeilijk wordt en zwaar valt. Ook niet als ik in mijn arbeid teleurstellende ervaringen opdoe. Wij hebben gemeente als dienaren van het Evangelie onze mooie en goede, maar ook onze kwade dagen. Het rijk des duivels is zo groot en zo machtig. De wereld heeft zulk een vaste greep op de gemeente Gods. De zonden zitten zo hoog in het zadel. Het is in ons werk vaak net als in de meeste oorlogen: het schiet maar niet op. De vijand zit diep verschanst. Juist op het moment dat je denkt dat je hem een nederlaag hebt toegebracht, sleept hij weer een overwinning in de wacht. Gods dienaren zijn soms tot tranen toe bedroefd om de macht van den boze in de gemeente. De hardheid des harten die zij hier en daar tegenkomen, liggen als stenen op hun ziel. Maar zie, dan toch u maar benaarstigen. Want zie, ineens, soms buiten onszelf om, komt de macht van onze Koning aan het licht, en geeft Hij blijk van zijn kracht.

Het ligt niet alleen aan de gemeente, als er zwarigheid is; het ligt ook aan ons. Wij moeten altijd weer zeggen: Zie Heere, hier ben ik! U stel ik mij ten dienste. Eens heb ik voor uw dienst gekozen, ik wil dat bevestigen en bekrachtigen. O sterk uw dienaar, dat hij waarlijk u dient. Nu gebruikt, gemeente, de apostel Paulus in onze tekstwoorden, die allereerst gericht zijn aan Timotheüs, zijn medearbeider, het woord beproefd. Ge moet u beproefd, ofwel: welbeproefd, zegt hij tegen Timotheüs, aan de Heere uw God voorstellen, of: aanbieden. Waarom, zo vragen wij, dat woordje beproefd? Het treffende is, dat de apostel Paulus hier in de grondtekst hetzelfde woord gebruikt dat hij ook heeft gebruikt in Romeinen 5, als hij zegt: en de lijdzaamheid werkt bevinding, of ,zoals men ook kan vertalen: en de lijdzaamheid werkt beproefdheid. Beproefd is dus een dienaar des Woords als hij lijdzaamheid heeft leren betrachten. Timotheüs, zo heeft Paulus willen zeggen, je moet lijdzaam zijn, je moet leren het een en ander te verdragen, en dan ben je een beproefd man, een beproefde dienaar van het Evangelie. Dit alles, gemeente, krijgt des te meer betekenis voor ons als wij letten op het verband waarin onze tekstwoorden voorkomen. Paulus spreekt hier over dwaalleraren. Hun kenmerk was dat zij veel woordenstrijd veroorzaakten: dat staat in vers 14. En wat moest nu Timotheüs doen? Zeker, hij moest die dwaalleraren te woord staan. Maar dat niet alleen. Hij moest ook leren dulden, leren dragen, hij moest lijdzaamheid leren en in die weg een beproefd man worden, een beproefde dienaar van Chr. en van het Woord Gods. Wie beproefd is, die laat zich niet van de wijs brengen. Die gaat een vaste koers in zijn leven. Dat geldt trouwens niet alleen maar voor de dienaren van het Woord, maar ook voor lek christenmens. O laat u niet van de wijs brengen: laat u niet van het rechte spoor brengen. Er is geen christenmens die nooit op de proef wordt gesteld. Het zij op de één of andere wijze. Hetzij door dwaalleraren of door andere lieden. En niet voor het minst door verdorvenheid van eigen hart. En wij raken zo gemakkelijk het rechte spoor bijster. Maar u zult lijdzaamheid moeten leren, want de lijdzaamheid werkt beproefdheid. En God begeert beproefde christenen. Als u een klok die aan de wand hangt, scheef trekt, dan raakt hij van slag of hij gaat zelfs stilstaan.

God geve u en uw nieuwe dienaar des Woords, dat ge u niet laat scheeftrekken, noch naar de ene noch naar de andere kant; opdat het uurwerk van de gemeente niet komt stil te liggen of van slag raakt. Benaarstig u, u allen, om uzelf Gode beproefd voor te stellen. Paulus zegt verder: een arbeider. Wij hoorden al, gemeente, wat dat betekent, en toch willen wij er nog wat meer van zeggen. Een arbeider… in de grondtekst staat: een ergates. En een ergates is niet zomaar een arbeider. Hetzelfde woord komen wij ook tegen in de gelijkenis van de Heere Jezus Christus over de arbeiders in de wijngaard. Welnu, u weet wel: die moesten er aan geloven. Wat een arbeid. In de brandende hitte. Water sjouwen; de druiven treden. Kortom: zware, inspannende arbeid. Zo’n ergates, zo’n sjouwer, zo’n arbeider in ’s Heeren wijngaard was ook de apostel Paulus zelf. De Heere spaart zijn dienaren niet. Zij moeten er aan geloven. Zij worden ingezet op zijn geweldig arbeidterrein. Zij hebben er voor gekozen en God zelf heeft de begeerte in hun hart gelegd, en nu moeten zij arbeiders zijn. En niet klagen: maar het werk doen -, een arbeider.

Paulus zegt: een arbeider die niet beschaamd wordt… zulke arbeiders zijn er, die beschaamd worden, namelijk omdat zij beschaamd maken. Je hebt ze ook in het gewone alledaags leven. Je kunt niet op ze aan. Zij vallen zo tegen. Eerst leek het misschien heel wat, maar als men kijkt naar wat zij doen, naar wat zij presteren of beter gezegd: niet presteren, wat valt het tegen. Zij zijn lui, of zij zijn onbekwaam, of zij deugen niet, zij zijn onbetrouwbaar, zij bestelen u, en noem maar op. Er worden wat een smartelijke ervaringen opgedaan met arbeiders die beschaamd maken. Daar zijn hele verhalen over; zeer droevige verhalen. Maar zie, in de kerk kan het ook zo gaan. Men kan de naam hebben van een arbeider te zijn in ’s Heeren wijngaard en beschaamd maken Hem, in wiens dienst men staat. De Heere te schande maken. Zijn dienst verzuimen. Onbetrouwbaar zijn. En in de kerk is dat net zo erg, of nog erger dan in de wereld. Het zal wat zijn als op de dag der dagen zulke arbeiders voor God verschijnen zullen en het zullen moeten aanhoren: gaat weg van Mij, ontrouwe dienaren, ge hebt u zo gedragen dat ge beschaamd moet staan. Nu zijn er echter, gemeente, twee dingen: er is het beschaamd maken en er is het beschaamd worden. Allebei zijn zij in de tekst bedoeld. Maar dus ook: het beschaamd worden. Dienaren die de Heere niet getrouw dienen, zullen beschaamd maken, maar zij zullen ook beschaamd worden. Is het niet nu dan straks; is het niet in het heden dan in de toekomst; is het niet in dit leven dan in het hiernamaals; is het niet in de tijd dan in de eeuwigheid. Maar gewis zij zullen beschaamd worden. Geen woord zullen zij kunnen uitbrengen voor God, die zij zeggen gediend te hebben, als zij zullen staan voor zijn aangezicht gediend te hebben, als zij zullen staan voor zijn aangezicht en het zal blijken dat zij niet gewerkt hebben als beproefde dienaren Gods.

En zie, daarvoor heeft nu Paulus, Timotheüs willen waarschuwen. Hij heeft hem vermaand: o Timotheüs, stel u toch de Heere voor als een beproefd man, door lijdzaamheid betracht te hebben, opdat ge niet eenmaal als arbeider beschaamd zult staan. Wanner staan wij vooral als arbeider beschaamd? Als ons werk mislukt is. Als er niets van terecht is gekomen. Welnu, niets zal van ons werk terechtkomen, als wij niet lijdzaam zijn geweest en ons van de wijs hebben laten brengen. Als wij meer op de mensen hebben gezien dan op God. Want dat is het eigenlijk, gemeente. Ook Calvijn zegt dat in zijn uitleg van deze tekst. Meer op de mensen zien dan op God. En dan raken wij van de wijs, en van het rechte pad. En komt dan eens de dag waarop wij zullen staan voor God dan worden wij beschaamd. Wees een arbeider zegt Paulus, die niet beschaamd wordt. Die met zegen en met vrucht arbeidt. U zegt: ligt het dan in de hand van de dienaren des Woords zelf. Hebben wijzelf het in onze hand, dat onze arbeid vrucht draagt? Kunnen wijzelf voor de zegen zorgen? U weet wel wat ons antwoord is: neen, dat ligt niet in onze macht. En toch? Toch zegt Paulus: wees een arbeider die niet beschaamd wordt. Wij weten dat de zegen van de Heere komt, maar wij hebben te doen wat onze hand vindt om te doen, en getrouw. ’s Heeren zegen zal niet achterwege blijven als wij Hem getrouw dienen en dat is niet om onze verdienste, maar wel omdat Hij zelf zegen beloofd heeft op zulke arbeid. De Heere kroont zijn eigen beloften met een milde regen van zegeningen. Die niet beschaamd worden. Wat een genade van God als wij de vrucht van onze arbeid mogen zien. Als wij horen dat het Woord, dat wij prediken wat doet. Als wij horen, dat de mensen ermee bezig zijn. Als wij zien, dat er wat gebeurt in het midden der gemeente. Neen, dan staan wij niet beschaamd; integendeel! Dan zijn wij arbeiders die niet beschaamd worden. Dan krijgt onze Koning alle lof! Paulus zegt tenslotte: die het Woord der waarheid recht snijdt. De uitleggers van onze tekst zeggen: Paulus gebruikt hier een beeldspraak die aan allerlei ambachten ontleend kan zijn.

De waarheid recht snijden, daarbij kan Paulus gedacht hebben aan het ploegen. Goed ploegen is een kunst. Men kan niet slingerend over de akker gaan; men moet rechte voren trekken. Als wij het Evangelie preken is dat ook zo. Rechte voren trekken. Niet slingeren. De waarheid van het Evangelie niet laten meebuigen met de smaak en begeerte der mensen, en ook niet met onze eigen gedachten of ideeën of bevindingen. Doen wij dat wel, dan zijn wij een onbekwaam dienaar van het Evangelie. Dan verdienen wij het dat God ons van zijn akker wegzendt. Zo’n ploeger, die bederft meer dan dat hij goed doet. Maar het beeld waarop Paulus in onze tekstwoorden zinspeelt kan ook betrekking hebben op het werk van een kleermaker. Zet hij de schaar in een lap om daaruit een kledingstuk te maken, dan moet hij voorzichtig en nauwkeurig te werk gaan. Het werk luistert zeer nauw. De schaar behoeft maar even scheef te gaan en er komt een verkeerd model tevoorschijn; het risico is groot, dat dan dat kledingstuk niet past voor hem voor wie hij gemaakt is.

Als wij het Evangelie preken is het ook zo. Met de waarheid van het Evangelie zullen wij uiterst zorgvuldig moeten omgaan. Elke preek moet worden voorbereid. En dan moet nauwlettend geluisterd worden naar wat de Schrift zegt. Wij dienen getrouwe dienaren van het Woord Gods te zijn. Getrouw in de exegese maar ook getrouw en nauwkeurig in de toepassing. Wanneer wij de schaar er in zetten moet in de toepassing datgene tevoorschijn komen wat par bij de gemeente, wat past bij onze hoorders; waar zij wat aan hebben kunnen. Zo mogen wij bv niet de gemeente willen doen lopen in het harnas dat koning Saul de jonge David liet aantrekken; de arme David kon er niet in gaan. Hij had andere kleding nodig om te wandelen op de weg des geloofs en zelfs tot grote daden te komen, als het verslaan van de reus Goliath.

Er zijn ook uitleggers van onze tekst die denken aan het werk van een metselaar. Paulus zou weleens, zeggen zij, het werk van een metselaar voor ogen kunnen hebben gehad. Ook dat is uiterst zorgvuldig werk. Daar moet men een man van het vak voor zijn. De stenen moeten recht op elkaar, en ok recht naast elkaar worden gelegd. Wie zou in een huis durven wonen waarvan de stenen niet goed op elkaar liggen: het zou spotten met uw leven zijn. En zo is het ook met het werk van dienaren van het Evangelie. Met uiterste zorgvuldigheid zullen zij het huis Gods moeten bouwen. Steentje voor steentje. Om zo een goed fundament van de waarheid te leggen. Zo hebben wij dan nu, gemeente, enkele beelden genoemd waar aan de apostel Paulus in onze tekstwoorden kan hebben gedacht. En nu doet het er niet toe aan welk beeld wij de voorkeur geven. Eén ding moet vaststaan: met het woord der waarheid zullen wij zorgvuldig, en op de rechte wijze, moeten omgaan. De verkondiging van het Evangelie moet recht zijn moet zuiver zijn, moet onvervalst zijn. Reeds in Paulus dagen waren er bij wie dat niet zo was. Onze tekstwoorden staan in een verband waarin met nadruk Timotheüs gewezen wordt op het gevaar van afwijken, gelijk de dwaalleraren van die tijd. En wat waren dat dan voor lieden? In het kort gezegd: zij veranderden het Evangelie in een wet. Zij waren niet zozeer dienaren van het Evangelie als wel dienaren van de wet. Zelfs van de Heere Jezus Christus maakten zij een wet. Van de weg des heils maakten zij een wet. Komt dat nog voor?

Zeker, ter linker en ter rechterzijde in de kerk. Dan is het niet meer Chr. maar de wet. Als Paulus Timotheüs vermaant om het woord der waarheid recht snijden, dan heeft hij dit vooral voor ogen. O dat woord der waarheid! Wat dienen wij er zorgvuldig mee om te gaan. Met dat hoge, heilige en heerlijke Evangelie van Jezus Christus en de genade die in Hem is. Het woord der waarheid… het Evangelie heet hier de waarheid. Horen wij dat, gemeente? Het Evangelie is de waarheid. In het Evangelie wordt u de waarheid verkondigd. Dat is het wat uw nieuwe predikant zal mogen doen: de waarheid prediken. Die waarheid is dat God van de hemel op een zondige, verloren en zelfs verdoemelijke wereld heeft neergezien: dat God van de hemel zich in de dood van zijn Zoon met ons verzoend heeft en dat die verzoening ons wordt aangeboden met bevel van bekering en geloof. Die waarheid is, dat de HG het Woord niet ongezegd laat, maar het gebruikt als instrument in zijn hand, zodat het nimmer ledig wederkeert. Die waarheid is ten diepste Jezus Christus zelf, want Hij heet de waarheid. Die waarheid verkondigen, daartoe heeft God ook uw jonge predikant verwaardigd.

Wij weten dat het zijn oprechte begeerte is het woord der waarheid recht te snijden. De Heere bekwame en sterke hem daarin. En moge de gemeente er veel zegen onder ontvangen. Het Woord der waarheid, men mag ook zeggen: het Evangelie moet ons lief zijn. Heb de waarheid lief. Wij leven in een wereld vol onwaarheid en leugen. De vader der leugenen strooit nog altijd het zaad van de onwaarheid. Wij allen neigen er van nature toe de waarheid niet en de leugen wel te geloven. Het kost een hele strijd om te komen tot de waarheid, om ons te schikken onder het woord der waarheid. Het kost zelfverloochening. Maar waar het Woord der waarheid komt, daar openbaart het ook zijn kracht. De God der waarheid staat er achter. In dat vertrouwen mogen Gods dienaren arbeiden. En dan arbeiden zij niet tevergeefs. Het is met het woord der waarheid zo gesteld, dat het wil binnendringen in onze harten, ons wil bevrijden en vernieuwen. De waarheid zal u vrijmaken, zei de Heere Jezus Christus. Wij hebben er niets aan, gemeente, al hebben wij kasten vol staan met boeken met de waarheid, of de oude waarheid, als niet de waarheid zelf in ons woont. Als niet het Evangelie onze harten heft gewonnen; als niet Chr. die de Waarheid zelf is ons hart heeft gewonnen. Mensen voor de waarheid winnen, mensen voor Chr. winnen, lig niet in de macht van mensen, dus ook niet van de dienaren des Woords.

En toch: dat is wel waar, maar het is niet alles wat waar is. Want is ook waar, dat de Heere werkt door zijn dienaren. En daarom vooral luistert het voor hen zo nauw dat zij het woord der waarheid recht snijden. Met getrouwheid en met een uiterst zorgvuldigheid de woorden van de Schrift wegen, en met een even uiterste zorgvuldigheid ze naar de mensen toebrengen, in de toepassing. Chr. de gemeente voorstellen. Chr. zoals hij is, in de waarheid, voor een zondaar. Als wij zo met het Woord Gods bezig zijn en met de prediking ervan, dan vallen heel wat problemen weg. Dan is het niet meer onze zorg of de mensen het mooi vinden of niet mooi vinden: of zij het wel bevindelijk genoeg vinden of niet; of zij het zwaar vinden of licht. Want dan is ons geweten ervan overtuigd en gerust dat dit de waarheid is. En als het de waarheid is, dan kunnen wij het verder ook aan de Heere overlaten. Zou de God der waarheid niet zorgdragen voor de kracht der waarheid? Zou de Heere alleen maar spreken en niet doen? Laat onze jonge collega alleen die ene zorg hebben: het woord der waarheid recht te snijden. En dan mag hij verder van alle andere zorgen ontslagen worden.

En de gemeente hore toch de waarheid. Kom niet om uzelf te horen. Eis van de dienaar des Woords niet dat hij de echo is van uw eigen stem. Want daar hebt u niets aan. Daar kunt u zelfs mee verloren gaan. Maar luister of hij ook de stem van God is, de stem van zijn Heere en Meester. Die de waarheid is. En geef u daar dan aan over. Zo zal de waarheid u vrijmaken, u genezen, u behouden. Laat in onze harten leven de waarheid. De waarheid buiten mij worde steeds meer de waarheid in mij. En dan zal ik loven en prijzen, neen niet mijzelf, maar Hem die zijn waarheid ons geopenbaard en gegeven heeft. Hem loven en prijzen: de God der waarheid. Daar bloeit de gemeente, waar het woord der waarheid recht gesneden wordt, en God als de God der waarheid hogelijk geprezen wordt. Amen.