Aforisme van Luther

In Luthers werk vindt men vaak korte, pittige gezegden. Die men –met een vreemd woord- aforisme kan noemen. Er is al vaak een kwistig gebruik van gemaakt. Op de preekstoel, in meditaties en bij tal andere gelegenheden. Luther zegt… en dan volgt er zoiets. Mijn ervaring is dat men Luther ook wel eens laat zeggen wat men zelf bedacht heeft. Men vindt het zo mooi en zet het op de naam van Luther. We zullen met spreuken van Luther dus wel voorzichtig moeten zijn. Wie herinnert zich niet het gezegde:’ als morgen de dag zou vergaan, dan plantte ik vandaag nog een appelboom.’ Toen ik professor Kooiman, die heel veel van Luther gelezen had, en er na vroeg of hij die uitspraak ooit bij Luther was tegengekomen, was zijn antwoord ontkennend. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat zij toch ergens bij Luther voorkomt. Ook professor Kooiman, had de meer dan 60 folianten van de werken omvatten niet in zijn hoofd zitten.

Wat heb ik nu gedaan? Een aantal aforismen uit Luthers werk verzamelt. Waarvan ik de bewijsplaats van kan aantonen. Er zit dus niets tussen dat door mijzelf verzonnen is. Wel zijn ze, uiteraard, uit het Duits vertaalt. De rangschikking is willekeurig, staat op mijn rekening. Dat betekend dat de onderwerpen nogal variërend zijn. In de keus zit een subjectief element; Een ander zou misschien andere spreuken kiezen. Voor het gemak heb ik ze genummerd.

  1. Al wat een christenmens doet, moet een dienen van God zijn.
  2. Er is niets waar de Bijbel zozeer waarschuwt als voor de dwaalleer.
  3. Elke dwaling kan door een christen weerlegd worden als hij maar zeggen kan: Er staat niets van in de Bijbel.
  4. Kennis moet uitlopen op geloof, de genade moet uitlopen op de liefde.
  5. Goede werken doen maakt niemand vroom, maar wie een vroom man is doet wel goede werken.
  6. In Christus geloven en de naaste helpen is de rechte weg naar de hemel.
  7. Zeg of denk bij u eens het volgende: Ik ben het waardig geweest dat God de Schepper mij uit niets geschapen en in het lichaam van mijn moeder gevormd heeft. Ik ben het waardig geweest dat God mij door de dood en het heilige bloed van zijn Enig geboren Zoon verlost heeft. Ik ben door God waardig bevonden dat de Heilige Geest mij onderwijs heeft gegeven omtrent Christus, Gods Zoon en in mijn hart liefde voor het Evangelie gegeven heeft. En dat God mij dat Heilig Evangelie, Zijn hemelse wijsheid, Zijn goddelijke geheimenis laat prediken en bekent maken. Ik ben waardig bevonden, dat ik om Gods wil vele lasten moet dragen en veel moet lijden. Ik ben waardig bevonden door Gods krachtige bijstand in zovele aanvechting, gevaren en strijd staande te blijven, tegenover de Satan en de wereld. Ik ben waardig bevonden dat God mij bevolen heeft dit alles te geloven. Ik ben waardig bevonden dat God op straffe van Zijn eeuwige ongenade ernstig mij geboden heeft niet te twijfelen aan dit alles, aan Zijn genade en aan zijn vriendelijke vaderhart in Christus. Daarom wil ik o Heer uw werken gedenken, en uwer handen werk betrachten. Wees getroost en hebt goede moed, gij allen die de Heer verwachten.
  8. Wanneer de aanvechtingen zwaarder worden dan een goed teken, dan is het einde nabij en is de duivel bijna overwonnen. Voor de kinderen Israel was het bijna afgelopen op het moment dat de Farao hen zwaarder vervolgde dan ooit.
  9. Er is in de wereld niets wat sterker is dan het bijgeloof. Zij regeert als koningin en keizerin over alles wat hoog is in deze wereld, – maar voor God is zij een gruwel.
  10. Ik heb al vaak gezegd en zeg het nog eens; Afval van de Christelijke leer is niet iets menselijks maar iets duivels. Zij is een val uit de hoogste hemel in de afgrond van de hel.
  11. Er is op deze wereld niets wat zo gevaarlijk is als de valse religie of afgoderij. Zij is de oorsprong van alle kwaad en dat nog wel onder de naam: Vroomheid.
  12. Zich beroepen op eigen goede bedoeling deugt niet, men moet Gods Woord aan zijn zijde hebben en er zeker van zijn dat men goed gedaan heeft.
  13. U hebt altijd een prediker bij u, hij eet en drinkt met u, hij slaapt en waakt met u: De oude Adam. Hem neemt u mee naar bed en u staat met hem op. Hij preekt voor u zonder ophouden, trekt u daarmee naar beneden. U wordt dan hoe kouder, trager en luier, totdat u ten slotte de Heere Christus en zijn Evangelie geheel vergeten bent en er niet meer aan denkt.
  14. Aanbidden betekent: zich tot God wenden, Hem aanroepen in de nood. Hem danken voor Zijn hulp, zich Zijn weldaden herinneren en prijzen!
  15. Zolang de mensen vrede en voorspoed genieten, verachten en verzuimen zij Gods Woord. Pas wanneer de aanvechting komt, beginnen zij te geloven dat het waar is wat zij tevoren uit Gods Woord gehoord hebben. Zo ervaren ook de vromenervaren alleen in de aanvechting de kracht en vrucht van het Woord Gods.
  16. Wie is ook maar gedurende één uur zonder aanvechting? Ik heb het nu niet over de aanvechtingen van allerlei onprettige wederwaardigheden die zeer talrijk zijn. Het is de gevaarlijkste aanvechting wanneer er geen aanvechting is, en alles goed gaat. Met het gevaar dat de mens God vergeet, hij die zich vrij voelt en zijn gelukzaligheid misbruikt. In zo’n geval moet men wel tienmaal vaker Gods naam aanroepen als in allerlei andere wederwaardigheden.
  17. Het geloof is nooit sterker en krachtiger dan wanneer nood en aanvechting het hoogst zijn.
  18. Van werken gaat geen mens dood, maar van lui zijn en ledig gaan. Dat kost de mens lichaam en leven, want de mens is voor werken geboren net als de vogels geboren zijn om te vliegen.
  19. Gods barmhartigheid is gelijk aan de hemel, die altijd boven ons is. Onder dit dak zijn we veilig waar we ook zijn.
  20.  Bidden is uitsluitend een werk van geloof; niemand kan het dan alleen de christen.
  21.  God is barmhartig. En de mens die door het geloof rechtvaardig en vroom is, is ook barmhartig. Hij is mild, geeft gaarne en helpt zijn naaste gaarne.
  22. Waar een christen is, daar is de Heilige Geest; en de Heilige Geest doet niet anders dan voortdurend bidden.
  23. Wie in het geloof volhardt, zal aan het eind bemerken dat God de Zijnen niet verlaat. Soms wacht Hij enige tijd met het geven van Zijn troost. Dan wordt de boog zwaar gespannen en lijkt het erop dat hij breken zal. Precies op het moment dat wij meenden in het verderf te zullen vallen.
  24. Alle christenen is bevolen hun geloof in het openbaar te belijden en te trachten anderen tot geloof te brengen.
  25.  Wie is deze Man, die de Jezus Christus draagt, Gods Zoon, Die door ons christenen gepredikt wordt, niet op de rechte wijze bezit of begeerd te bezitten, – laat die met zijn vuile handen van de Bijbel afblijven, want hoe meer hij erin leest, des te blinder en dwazer hij wordt.
  26. Pas op dat u uw vertrouwen niet stelt op uw berouw en de vergeving van uw zonden toeschrijft aan uw tranen. Want niet om uw berouw of tranen ziet God u in genade aan, maar omdat u Zijn bedreigingen en beloften gelooft.
  27. Alleen hij is een christen die gelooft dat Christus voor ons geleden heeft en dat Hij het Lam Gods is dat de voor de zonden der wereld geslacht is.
  28. Het hele christen zijn bestaat uit twee delen: Geloof en liefde.
  29. Een christenmens kan zich aanpassen bij alle wetten en zelden der mensen en ze onderhouden, als zij maar niet in strijd zijn met Gods geboden en als hij maar niet de rust van zijn geweten erop bouwt.
  30. Een christen is iemand die een christen wordt, hij is het nog niet.
  31. Een christelijk leven is niet een reeds vroom zijn, maar een vroom worden. Niet een reeds gezond zijn, maar een gezond worden. Niet een zijn maar een worden; niet rust, maar strijd. Wij zijn het nog niet, maar wij worden het. Het is nog niet klaar en af, maar het is aan de gang. Het is niet het eindpunt, maar het is een weg.
  32.  Christus draagt ons op Zijn rug, tot de Vader.
  33. Christus lief te hebben is meer waard dan alles te weten.
  34. Ik wil bij de lieve Heere Christus blijven; wat ervan komt, dat komt dan maar.
  35. De Wet legt de kwaal bloot, het Evangelie geeft het medicijn.
  36. Het past bij een christen weinig te zeggen en veel te doen.
  37. Liefde let niet op ondankbaarheid.
  38. De ootmoed van een huichelaar is de allerergste hoogmoed.
  39. Men dient God ook door nietsdoen, ja, daardoor wellicht het meest.
  40. Het Evangelie is enkel vreugde.
  41. Zij die zich beroemen op de Geest en streven naar bijzondere openbaringen en dromen, noem ik ongelovig en verachters van God. Immers zij menen aan Gods Woord niet genoeg te hebben, zijn daar niet tevreden mee. Wat mij betreft, ik zoek nog begeer in geestelijke zaken openbaringen of domen. Ik heb Gods Woord en daar blijf ik bij.
  42. Vele boeken lezen schept meer verwarring dan dat men er iets blijvends uit opdoet. Men gelijkt dat op iemand die overal en nergens woont. Men is dan nergens thuis. Laat men gewennen aan de beste boeken en die tot op de draad lezen en zich eigen maken.
  43. De mens gelijkt op een rijdier. God en de duivel vechten om hem. Wordt hij door God geleid, dan gaat de weg naar de hemel, wordt hij door de duivel bereden, dan gaat de weg regelrecht naar de hel.
  44. Een mooi lichaam is ook een goede gave Gods. En waarlijk niet te verachten.
  45. Mijn lieve dochter, gedraag je zó jegens je man, dat hij vrolijk wordt, wanneer hij op de terugweg naar huis de nok van het dak ziet.
  46. De leugen lijkt een sneeuwbal; hoe langer men het voortrolt des te groter wordt hij.
  47. Wie geplaagd wordt door de geest der neerslachtigheid moet ervoor oppassen dat hij niet alleen is.
  48. Het is moeilijk oude honden aan een ketting te leggen en nog moeilijker is het oude deugnieten vroom te maken.
  49. De wereld gelijkt op een dronken boer; als men hem aan de ene kant van het paard in het zadel helpt, valt hij aan de andere kant er af.
  50. De wijn is sterk, de koning sterker, vrouwen zijn nog sterker; maar de waarheid wint het.
  51. Als we kinderen willen opvoeden moeten wij samen met hen ook kind worden.
  52.  Wanneer een man veel van zijn vrouw houdt, vindt hij haar de mooiste en de liefste.
  53. Met weinig woorden veel zeggen is een grote kunst; met veel woorden weinig zeggen is een grote dwaasheid.
  54. Eenvoudig preken is een grote kunst.
  55. Rijkdom is het geringste wat er op aarde is en Gods geringste gaven. Daarom geeft Hij haar gewoonlijk aan de ezels die Hij niets beters geven wil.
  56. Muziek is een schone en heerlijke gave Gods en staat dicht bij Godgeleerdheid.
  57. Mijn hart vloeit over van dankbaarheid vanwege de muziek; zij heeft mij al vaak verkwikt en uit grote nood gered.
  58.  Artsen zijn de kleermakers van de Heere God.
  59. Twijfel is zonde en verdient de eeuwige dood.
  60. Als ik op de preekstoel kom, kijk ik het volk aan; het zijn over het algemeen heel eenvoudige, simpele zielen. Ik geef hen dan melk, net zoals een moeder met een zuigeling doet. Ik geef ze niet een of ander stroopje uit de apotheek.
  61. Ware ootmoed weet nooit dat zij ootmoedig is; zou zij het wél weten dan werd zij hoogmoedig.
  62. Eergierigheid en geldgierigheid zijn beide gierigheid, het één is even kwaad als het ander.
  63. Waar twintig duivels zijn, daar zijn ook honderd engelen; als dat niet zo was, dan waren we allang te gronde gegaan.
  64. Waar Gods Woord niet is, daar is ook geen ware Godskennis. Waar de Godkennis ontbreekt, daar heersen goddeloze onwetendheid, inbeeldingen en waanvoorstellingen omtrent de ware God.
  65. Om mensen op te voeden moest Christus mens worden. Willen wij kinderen opvoeden, dan moeten wij ook zelf kind worden.
  66. Wanneer iemand één of twee gulden in een kast of la heeft liggen is hij bang dat het gestolen zal worden, maar het Evangelie verzuimen kan hij wel een jaar lang; en dan wil men toch nog voor ‘christelijk’ aangezien worden.
  67. Ik vind het minder erg mij bezit te verliezen dan een trouwe vriend.
  68. Wilt u tot de ware vroomheid komen, dan moet u geheel en al aan uzelf twijfelen en alleen op God vertrouwen; zodat alles van u wordt wat Hij heeft en dat alles van Hem wordt wat van u is.
  69. De gaven Gods zijn rijkelijk voorhanden, maar u moet ze ook zien en kennen, dat is de grootste gaven.
  70.  Elke tuin is een boek, waarin men de wonderen van God kan zien die Hij dagelijks doet.
  71. Wanneer er geloof is, komen er wel honderd boze gedachten, honderd aanvechtingen, meer dan ooit tevoren.
  72. Tegen onreine gedachten moeten wij vechten, niet ze goedkeuren of aankleven, en tegelijkertijd moeten we in een indringend gebed God om Zijn hulp smeken.
  73.  Het ware berouw over de zonden gaat gepaard met liefde; waar de liefde ontbreekt, daar is geen echt berouw.
  74. Een christen is in vrijheid heer van alle dingen en niemands onderdaan; een christen is in dienstbaarheid knecht van alle dingen en ieders onderdaan.
  75. God wil aan niemand zonder Zijn Woord en de prediking daarvan Zijn Heilige Geest geven. Hij heeft zelf het predikambt ingesteld. Opdat Christus zou verkondigd worden.
  76. Voor een gierigaard is het, het beste dat hij sterft. Want niemand heeft van zijn leven enig profijt, God niet, andere mensen niet en hijzelf ook niet. Hij doet niet anders dan zondigen tegen God, tegen de mensen en tegen zichzelf. Zelfs zijn eigen lichaam doet hij tekort.
  77.  Christus eist van ons niet dat wij afzien van het bezit van geld of goed of dat wij al wat we hebben weggeven, zoals sommige dwaze filosofen en, onder de christenen, dolle heiligen ons hebben voorgehouden. Het naar Zijn voorzienigheid wanneer u rijk bent; allen, u mag er uw hart niet op zetten.
  78. Gods bevelen mag u niet tegenspreken. En u mag niet treuzelen, want hij eist gehoorzaamheid en wil een uitstel.
  79. Als u Gods Woord leest, spreekt de Heilige Geest met u. Het spreken van de Heilige Geest is een schrijven en verzegelen. Wanneer hij spreekt, de pen inde hand neemt en de letters ingrift in het hart, veranderd de mens; hij krijgt zekerheid, alle twijfel valt weg; immers, het staat dan in het hart geschreven.
  80. God helpt degenen die geduldig zijn, die uitzien naar Zijn troost en hulp, niet op God boos worden en klagen en niet met hun ongeduld een groot spektakel veroorzaken, ook niet hulp zoeken bij afgoden of zich inlaten met louter menselijke vertroostingen. Kortom: Een christen behaalt zijn overwinningen met lijden en hopen.
  81. Het is echt waar: een halfbakken geleerde behoort tot de meest nutteloze mensen op aarde. Zulke luisteren naar niemand, menen alles beter te weten en te kunnen dan anderen. Zij wenden voordat zij over alle dingen een eigen oordeel hebben. Niemand kan hen wat leren, want zij willen zelf niet van anderen leren. Zij hebben de schooltas leeggegeten, er zit geen boek meer in waaruit zij anderen iets zouden kunnen leren.
  82. Het geloof is met het menselijke verstand niet te vatten.
  83. Men kan God geen hoger eer toebrengen dan wanneer men belijdt dat Hij uit louter genade ons bevrijdt van zonde, dood en hel, Zijn lieve Zoon voor ons gegeven heeft en ons begiftigt met Diens goederen.
  84. Het gewicht der zonde mag niemand tot wanhoop brengen; Nee, men zal zich veeleer moeten toevertrouwen aan Gods genade en zeggen: Wat is die genade groot! Immers zij verslindt alle zonden, hoe groot en zwaar ze ook zijn.
  85. De ware kennis van God bestaat hierin; dat men belijdt dat er bij Hem louter goedheid en genade is.
  86. God is een vurige oven van liefde; Hij reikt van de aarde tot de hemel.
  87. Alles wat gedaan wordt naar Gods Woord, is ware godsdienst.
  88. Omdat Christus op aarde gekomen, gestorven en begraven is, zijn de graven van alles christenen heilige plaatsen. Waar een christen begraven ligt, ligt een heilige. Hij is het niet op grond van eigen heiligheid, maar omdat hij gestorven is in het geloof in Christus, Gods Zoon, Die gekruisigd, gestorven en begraven is. En wiens graf heilig en heerlijk was!
  89. God is dan het dichtstbij ons wanneer het erop lijkt dat Hij het verst van ons verwijderd is.
  90. Wie slecht is voor zijn huisgenoten, is geen christen, Nee is erger dan een heiden.
  91. Met twistgierige mensen moet men niet bakkeleien, zij worden daardoor alleen maar des te meer geprikkeld. Zij roeken niet de waarheid, maar hun eigen gelijk en eer. Zeg in het kort wat de waarheid is en loop dan weg.
  92. Hoe meer iemand gevorderd is in de genade, des te minder zet hij dat op eigen rekening.
  93. Hoogmoed is de moeder van alle ketterijen, Ja, de bron van alle zonden en verderf.
  94. Zelf ingenomen mensen kan men nooit tevreden stellen; zij vinden altijd wel iets waar ze wat op aan te merken hebben.
  95. Geeft men aan de jeugd geen goed leermeester, dan hebben de duivel en de zijnen vrij spel.
  96. Vaders en moeders kunnen aan hun kinderen de hemel of hel verdienen, al naargelang zij hen het goede of het kwade voorbehouden.
  97. De christelijke kerk is een leger. Wij staan allen in de strijd. Het Evangelie is ons vaandel. Wij overwinnen dóór het Woord!
  98. Het best leeft de mens die niet voor zichzelf leeft; wie dat wél doet leeft slecht.
  99. Valse leer schuifelt niet en loopt niet stapvoets, maar vliegt; de mensen vliegen er op af en hangen aan haar, alsof ze gek zijn.
  100. Wanneer u met een oprecht geloof erop vertrouwt dat Christus uw Heiland is, dan ontdekt u ook terstond dat u een genadig God hebt. Het geloof tilt u dan op en ontsluit voor u Gods hart. Daarin ziet u niets dan een overvloed aan genade en liefde. Het ware aanschouwen van God in het geloof is, dat men Zijn vaderlijke en vriendelijke hart ziet, waarin geen toorn of ongenade te vinden is. Wie God aanziet voor toornig, ziet Hem niet zoals Hij is, maar ziet slechts een voorhangsel. Ja, een donkere wolk dat Zijn aangezicht verbergt.