Bevindelijke prediking

Wat is nu eigenlijk bevinding en wat is bevindelijke prediking? Die vragen zijn door u mij voorgelegd. Ik vind het heel begrijpelijk dat u mij die vragen gesteld hebt. Over bevinding is heden zo veel te doen en steeds blijkt dat de meningen erover zo verdeeld zijn, dat het waarlijk geen wonder is, als men er eens iets meer over wil horen. In allerlei kranten en kerkbladen komt men het woord bevinding of bevindelijk tegen. Het is zelfs sinds het verschijnen van het proefschrift van Dr. Janse (hoofdredacteur van het RD), getiteld Bewaar het pand, in bepaalde kring gewoonte geworden om te spreken over de bevindelijk gereformeerden. Voor dien leek het genoeg om te spreken over Gereformeerden (zonder meer), nu is dat niet meer genoeg. Iemand kan volgens Janse en de zijnen de naam gereformeerd dragen, maar dat is niet genoeg, pas de bevindelijke Gereformeerde zijn de echte. Daarbij gaat Janse, wiens studie vooral een politieke en sociologische is, vooral af op bepaalde uiterlijke kenmerken. Geen TV in huis hebben, zich in het zwart kleden, een bepaalde haardracht hebben, enz. hetzelfde komen wij tegen als het gaat over de prediking. Eeuwenlang is gezegd dat de prediking in onze kerk naar Schrift en Belijdenis moet zijn. Ook dat is tegenwoordig, naar het schijnt, niet meer genoeg. Vaak leest men, dat de prediking moet zijn naar Schrift en Belijdenis én bevindelijk! Blijkbaar wordt er dan van uitgegaan dat de prediking voluit Bijbels en Schriftuurlijk kan zijn, en geheel conform de belijdenis, en dat zij toch niet bevindelijk is. De vraag kan dan natuurlijk wel gesteld worden of ook de Bijbel nog voor bevindelijk wordt gehouden.

De eis dat de prediking bevindelijk moet zijn is zelfs hier en daar kerkscheurend geworden. Het is algemeen bekend dat de Gereformeerde Gemeenten de idee koesteren dat hun predikanten bevindelijk preken. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat hun identiteit daarmee gemoeid is. Elk afgescheiden kerk moet een zekere bestaansrecht kunnen handhaven. Lange tijd hebben de Gereformeerde Kerken in ons lang gemeend zich tegenover de Hervormde Kerk te kunnen handhaven met het argument: Wij handhaven de Belijdenis, wij hebben kerkelijke tucht. Thans is dat anders geworden in de Gereformeerde Kerken en nu zoeken zij dan ook toenadering tot de Hervormde Kerk, en willen zij met die Kerk samen op weg. Hun rol en positie is thans overgenomen door de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. De Hervormde Kerk is in hun ogen een valse kerk, bij hen wordt de kerkelijk tucht gehandhaafd. De Christelijke Kerken hebben lang tijd hetzelfde identiteits-argument gehanteerd. Zij waren de kerken van De Cock, die gebroken heeft met de Hervormde Kerk, omdat daar in niet Christus maar Willem 1 koning was. Dat is hun argument als zij zich rechtvaardigen als afgescheiden kerk. In Hervormde Kerk is niet Christus koning, bij hen wel. Bij de Gereformeerde Gemeente ligt het al vanaf hun bestaan anders. Zij zijn voortgekomen uit allerlei oud- gereformeerde groeperingen die door Ds. G. H. Kersten in 1907 zijn verenigd, in een kerkelijk verband zijn gebracht. Hun identiteit staat of valt met het woord ‘bevinding’. De Gereformeerde Gemeenten zijn van oordeel dat in de Hervormde Kerk en in de Christelijk Gereformeerde Kerken slecht sporadisch bevindelijk wordt gepreekt. Alleen door de predikanten die behoren tot het Gekrookte Riet en door de predikanten die behoren tot Bewaar het pand. En eigenlijk komen ook deze predikanten nog niet geheel aan de maat. Voor een echt bevindelijke prediking moet men bij hen zijn. de bevindelijke prediking die bij hen te vinden zou zijn, is in de Gereformeerde Gemeente de eigenlijke en diepste grond van hun bestaansrecht; hun identiteit is daarmee gemoeid. Van enig samengaan met andere kerken wil men dan ook niets van weten. Zij nemen hun eigen kerken zeer serieus. Nooit zal men tegenkomen, b.v. in de rubriek VARIA in het RD, dat een predikant van de Gereformeerde Gemeente ergens anders preekt een of ander groep buiten zijn eigen kerkverband. Toch zijn we er nu nog niet. de kaart van kerkelijk Nederland biedt ook nog een ander beeld. Het zal u bekend zijn dat Dr. Steenblok met een aantal anderen zich al weer vele jaren geleden heeft afgescheiden van de Gereformeerde Gemeenten en dat hij de stichter is geworden van de Gereformeerde Gemeente in Nederland. De diepste oorzaak van het verschil tussen Steenblok en de andere gereformeerde Gemeenten- predikanten was in feite ook weer de bevinding. Steenblok vond dat vele predikanten in de Gereformeerde Gemeenten eigenlijk er toch te licht overheen gingen. Zij preekten een aanbod van genade. Zo gemakkelijk gaat dat niet, zei Steenblok. Een mens zal eerst bekeerd moeten zijn, en goed bekeerd. Daarna langs een diepe weg, en dan pas mag hem het Evangelie worden verkondigd! Het punt van verschil was dus de bevinding. Volgens de predikanten in de Ger. Gemeenten in Nederland preekten ook de predikant van de gewone Ger. Gemeente over het algemeen genomen niet bevindelijk genoeg.

En nu zijn we er nog niet! sinds een aantal jaren bestaan er twee Ger. Gemeenten in Nederland. Van de zes predikanten in deze Gemeente hebben drie zich gekeerd tegen de andere drie. Er zijn nu Ger. Gemeenten in Nederland in binnen en in buitenverband. Het conflict is begonnen in Gouda. En wat was de oorzaak? Volgens Malan en de zijnen preekten die drie, waarmee hij in conflict kwam, en daartoe behoort o.a. ds. Wink in Veenendaal, niet bevindelijk genoeg. De bevinding leidde dus tot een kerkscheuring. De kloof bestaat nog, tot op deze dag. En nu zou ik nog meer kunnen noemen. Er zijn bepaalde Oud Gereformeerde predikanten die vinden dat zelfs in de Ger Gemeente in Nederland niet bevindelijk genoeg gepreekt wordt. u eigenlijke bevindelijke prediking zou bij hen te vinden zijn. u ziet, er is nogal wat verwarring, als het gaat over de bevinding of over de bevindelijke prediking. De eis dat de prediking bevindelijk moet zijn, heeft eigenlijk het gereformeerde volksdeel geen goed gedaan. Die eis is een twistappel geworden, heeft talloze Gereformeerde Christenen verdeeld en zelfs kerken gescheurd. Het is waarlijk wel nodig dat wij ons de vraag stellen: Hoe moet het nu eigenlijk? Wat is een ware Gereformeerde prediking? Wat kunnen wij, als wij een antwoord op deze vragen zoeken, beter doen dat te grijpen allereerst naar de Heilige Schrift en vervolgens onze belijdenis geschriften raadplegen? Dat wil ik dan ook doen in deze lezing. Ik ga ten eerste met u na de Schriftgegeven, in de tweede plaats wil ik met u de Belijdenis geschriften bekijken, en in de derde plaats wil ik op bepaalde punten met u de zaak nog wat dieper ingaan.

1.De Schrift: Dat het woord ‘bevinding’ in de Heilige Schrift, in e Statenvertaling maar één keer voorkomt, zal u wel bekend zijn. maar het woord heeft daar, in Romeinen 5,4 een heel ander betekenis dan die wij er doorgaans gaan toekennen. Het betekend daar: beproefdheid. De lijdzaamheid, zegt Paulus, werk bevinding en de bevindelijke hoop. Wie in het lijden lijdzaamheid betracht wordt een beproefd men. Er zijn beproefde christenen, dat zijn christenen die op een gelovige wijze het leed in hun leven hebben leren verwerken. Dat is hier bedoeld. Vervolgens, het moet ons opvallen, dat wij in de Schrift in de prediking van de apostelen en profeten, en ook in de prediking van de Heere JC zelf nergens tegenkomen wat men een ‘toe leidende weg’ pleegt te noemen. Christus zelf preekte rond uit: Bekeer u en gelooft het Evangelie! De apostelen preekten het geloof in de Heere JC en de bekering tot God. Toen de stokbewaarder, ten einde raad, omdat hij zijn leven in gevaar zag, zei: Lieve heren, wat moet ik doen om zalig te worden, wat het antwoord van de apostel Paulus: Geloof in de Heere JC en gij zult behouden zijn! hij zegt niet: Je moet bekeerd worden, hij zei ook niet: Bid maar om bekering; hij zei ook niet; je moet wederom geboren worden, maar, regelrecht: Geloof in de Heere JC! En die prediking droeg onmiddellijk vrucht, want wij lezen dat de stokbewaarder geloofde, hij en heel zijn huis.
De prediking van de apostelen is geweest: wie in de Zoon gelooft heeft het eeuwige leven en wie niet gelooft, de toorn van God blijft om hem! De apostelen preekten het geloof in Christus, als het enige dat ons behoudt. En met dat geloof was voor hem onmiddellijk verbonden de bekering tot God. Want wie in Christus gelooft, die keert zich daarmee af van de zonden en wendt zich tot de God van alle genade. Bij de profeten in het OT was het in wezen hetzelfde. Wij vinden in de Schrift ook nergens een bekeringsschema. Nergens staat dat het zus of zo moet gaan. Nooit heeft de Heere JC in zijn prediking gezegd: u zult eerst dit mee moeten maken, en dan komt daarna dat, en vervolgens nog weer iets anders, voordat u bekeerd bent. Bij de apostelen zal men zo’n bekeringsschema ook niet tegenkomen. Sommigen in onze tijd houden het preken van de toeleidende weg en van een bepaalde bekeringsweg voor de bevindelijke prediking! Bevindelijke prediking is, volgens hen, dat er gepreekt wordt hoe het eraan toegaat om tot de genade Gods te komen. Maar het mag toch wel treffend heten dat wij over die twee zaken, de toeleidende weg en het schema van een bepaalde bekeringsweg, in heel de Schrift niets vinden. Ik zou daaraan willen verbinden de stoute vraag: Heeft dan ook de Heere JC niet bevindelijk gepreekt? En hebben de apostelen niet bevindelijk gepreekt? Zouden zij toegelaten zijn tot, laten wij zeggen: de Gereformeerde Gemeenten of Gereformeerde Gemeenten in Nederland, als zij zich gemeld zouden hebben om daarin predikant te worden?

Dit is de ene kant van de zaak. Nu de andere kant. Wat vinden wij wél in de prediking van de Heere Jezus Christus en van zijn apostelen, en al eerder van de profeten onder Israël? Ik zei: de prediking van het geloof! Maar: een geloof dat wij een levend geloof moeten noemen. Jakobus zegt: Gij gelooft dat er een enig God is, gij doet wel, maar de duivelen geloven het ook. Jakobus heeft willen zeggen: met een geloof dat niet meer is dan alleen voor waar houden dat er een God is en dat die God de enige is, steekt ge nog geen duimbreed uit boven de duivelen in de hel. Zulk een geloof kan de mens niet behouden. Het komt aan op een levend geloof. En al wat leeft heeft zijn ervaringen. Lijken voelen niets, ervaren niets; maar levende mensen wel. Een levend geloof kan niet zijn zonder geestelijke ervaringen, zonder bevindingen. Zulk een geloof is door Christus, de apostelen en profeten gepreekt. Zulk een geloof vinden wij ook verwoord in onze Psalmen, waarin wij diepe klachten en hoge tonen van blijdschap kunnen beluisteren; waarin wij horen van zonde en genade, van schuld en vergeving.
Wie een levend geloof heeft, leeft met God, wandelt met Hem, dient Hem, hoopt om Hem, heeft Hem lief. Wie een levend geloof heeft kent hetgeen in de weg staat om God te dienen, te weten de zonde. Hij hoort uit Gods wet wat God hem verbiedt en gebiedt en hij ziet zijn tekort, en het smart hem. Wie een levend geloof heeft, kent ook eigen zwakheid. Hij zegt in zijn gebed: u weet hoe zwak ik ben, hoe klein van krachten! Hij kent de kracht van de verdorvenheid van zijn hart. Hij kent de kracht van het ongeloof. Hij kent iets van de verzoekingen en verleidingen van de boze. Hij kent een innerlijke strijd. De strijd waarvan Paulus getuigd heeft in Romeinen 7. Het goede dat ik wil, doe ik niet en het kwade dat ik niet wil, doe ik. Hij kent de strijd met de boze, zij aanslagen, zijn listen. Hij kent aanvechtingen. Hij kan bij tijden bevreesd zijn of zelfs beven voor het heilig oordeel Gods. Hij is bevreesd als hij aan de dood denkt, omdat hij dan God moet ontmoeten. Hij kent iets van angst der hel die ons alle troost doet missen. Hij behoort tot degenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus. Hij zegt menigmaal: Heere, wees mij toch genadig! Er kunnen zelfs ogenblikken in zijn leven zijn dat hij schreeuwt om Gods genade, dat hij gelijk is aan een dorstig hert. Hij kent ook de vreugde in God, de blijdschap die er wezen mag als hij de troost van het Evangelie ervaart. Er kunnen zelfs tijden zijn dat hij juicht. Dat hi moedig is en onbevreesd. Dat hij net als Paulus zegt: wie zal mij scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus
Zie, al deze bevindingen behoren tot het leven des geloofs, indien het geloof levend is. De Bijbel staat hier vol van! Al spreekt de Bijbel niet over een bepaalde bekeringsweg en al spreekt de Bijbel niet over een toeleidende weg, dat betekent niet dat de Bijbel niet vol bevinding is. Alleen daar moet u wel op letten: Het gaat uiteindelijk in de Bijbel niet om wat de mensen die een levend geloof hebben ervaren, maar het gaat in de eigenlijke zin van het woord in de Bijbel om God en zijn openbaring. Gods Woord is eerst, en ons geloof is antwoord daarop. Het gaat om God, maar God wil in zijn grote goedheid kinderen hebben op deze aarde, en zo komen dan de ervaringen van die kinderen aan de orde. Het gaat om Christus, maar Christus wil christenen hebben. Hij is het Hoofd en Hij wil leden hebben die tot hetzelfde lichaam behoren. Wij moeten de Bijbel lezen in de eerste plaats als het boek van God, en niet als een boek van mensen, laten wij zeggen: bekeerde mensen! De Bijbel is geen boek vol bekeringsgeschiedenissen. Dat is niet de zin van de Schrift. De Schrift openbaart ons God, spreekt en getuigt van zijn daden. Paulus preekte, nadat hij dat bekering was gekomen, terstond Christus. Dus niet zijn bekering, maar Christus. Ik heb, schrijft hij later aan de Corinthiërs onder u niet anders willen weten dan Jezus Christus en die gekruisigd. Maar op een zodanige wijze werd die Christus door Paulus gepreekt dat het één en al leven was. Hij preekte een gekruisigde Christus voor verloren mensen. En hij deed dat met grote hartstocht. Hij trachtte de mensen te bewegen tot het geloof in die Jezus Christus. Hij preekte: Laat u met God verzoenen. En in zijn brieven heeft hij vervolgens uiteengezet wat de gevolgen zijn in het mensenleven van het ware geloof in Christus. Hoe wij door Christus rechtvaardig zijn voor God. Hoe wij in Christus God behagen. Hoe wij in Christus in de vrijheid worden gesteld. Hoe wij uit Christus hebben te leven. Zie op deze wijze heeft Paulus en hebben de andere apostelen gepreekt en geschreven. In die zin was hun prediking bevindelijk!

2.De belijdenisgeschriften: ook in onze Belijdenisgeschriften komt men nergens een bepaalde toeleidende weg of een bepaalde bekeringsweg als schema voor iedereen tegen. Ook niet in de HC. Wel lezen wij daarin van de stukken ellende, verlossing en dankbaarheid, maar de HC heeft dat niet bedoeld als stukken die na elkaar, stuk voor stuk zouden moeten worden beleefd, dus als een bekeringsweg. Nee, de bekeringsweg behandelt de HC pas in Zondag 33, in het stuk van de dankbaarheid in Zondag 1 belijdt de christen dat hij het eigendom is van de Heere JC die met zijn dierbaar bloed voor al zijn zonden volkomen heeft betaald, en dan wordt gevraagd, in Zondag 2, aan die christen: waaruit kent ge uw ellende? Hier is dus de christen aan het woord, dezelfde de al zojuist heeft beleden het eigendom van Christus te zijn. die christen zal desniettemin toch altijd weer uit de wet zijn zonde moeten leren kennen. In de Dordtse Leerregels wordt gezegd, dat het Evangelie aan allen gepredikt moet worden met bevel van bekering en geloof. Aan allen zonder onderscheid. Dus niet alleen maar aan de bekeerden, of aan de uitverkorenen. Aan allen zonder onderscheid. En: Het Evangelie moet worden gepredikt! Niet een bekeringsschema, maar het Evangelie! Alle zondaren mogen genodigd worden om tot Christus te komen. christus zelf zei: Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen! Dat hebben de DL ook op het oog gehad. Moet dan niet ook de wet gepreekt worden? Zeker wel, maar als staande in dienst van het Evangelie. Het gaat erom dat de mensen komen tot de kennis van het geloof in het Evangelie. De wet heeft in dit verband slechts een dienende functie. Wij hebben er niets mee gewonnen, als de mensen door een bepaalde wetsprediking wanhopig zoudenWanhoop is niet zaligmakend. Al kenden wij nog zo diep onze ellende, daarmee zijn wij niet gered. Luther heeft eens gezegd: al schreeuwt een misdadiger als hij zijn vonnis aanhoort nog zo hard: Ik heb verkeerd gedaan en al stort hij een zee van tranen, hij moet toch de gevangenis in. Zondekennis alleen behoudt de mens niet. de schuld moet worden weggenomen. En die schuld ís weggenomen, te weten voor allen die in Christus geloven. Die de kracht ontvangen en de genade Gods om de uitgestoken hand van Christus aan te nemen, waarin Hij ons verzoening aanbiedt. Ook de DL weten dus niet van een bepaalde bekeringsschema. In die zin zijn ook de DL niet bevindelijk. En toch zijn ze het wél. Ook zij kennen een levend geloof. Ook zij spreken van ondervindingen. Zelfs van een zoet gevoel van de genade en barmhartigheid Gods. In die zin zijn ze wel bevindelijk. Ik geef uit de DL zelf hier een paar citaten. Er wordt gesproken over een waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, in zichzelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (1.12). verderop lees ik van een zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderbare, verborgen onuitspreekbare werking van Gods genade in de harten der gelovigen (lll.IV. 12). Dit zijn bevindelijke klanken, maar ze zijn tegelijk regelrecht aan de Heilige Schrift ontleend. De DL zou men Schriftuurlijk- bevindelijk kunnen noemen. Tot zover de Belijdenisgeschriften. Zij hebben ons veel te zeggen. Zij laten ons niet in het onzekere als wij vragen: wat is bevinding, wat is bevindelijke prediking? Er is een ruim aanbod van genade, niemand wordt buitengesloten; het is niet slechts voor enkelen, de uitverkorenen, de bekeerden. Er wordt niet een wet gesteld, zodat het een mens eerst zus of zo zal moeten zijn, voor hij zijn toevlucht tot Christus en zijn genade mag nemen. Het Evangelie wordt niet veranderd in een nieuwe wet. De toegang blijft open, de deur wordt geopend, zoals de HC zegt, voor allen die geloven, en alleen die gesloten diegenen die door het ongeloof zich erbuiten zetten. Wat een mens buiten het KvG houdt, is niet dat hem nooit dit of dat overkomen is, dat God in gebrek is gebleven en hem niet bekeerd heeft, nee wat een mens buiten het KVG hout is zijn ongeloof. Hij hoort het Woord en hij neemt het niet aan, hij volhardt in zijn zonden. Onbekeerd zijn is nooit te verontschuldigen. Men zal nooit kunnen zeggen: ik kan er niets aan doen. De DL zeggen: zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betuigt ernstiglijk en waarachtiglijk in zijn Woord, wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ok met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven (lll/IV.8). Gods belofte moet worden gepredikt, zeggen de DL. Zij moet worden gepreekt aan allen, zonder enig onderscheid. Ieder mag genodigd worden tot Christus te komen. Het geloof is het enige middel waardoor wij Gods genade deelachtig worden. En dat geloof wil God zelf in onze harten werken, ook dat heeft Hij beloofd. En is dat geloof er, dan is er ook de bevinding, want als levend geloof heeft het ervaringen van aanvechtingen, van smart en vreugde, van zonde en van genade. Tot zover dus onze Belijdenisgeschriften.
3.Enkele punten apart:
1.Bevindelijke prediking is Schriftuurlijk prediking. Er zal aan Gods Woord nooit wat mogen worden afgedaan, maar ook nooit iets mogen worden toegedaan. Al wat wij eraan toevoegen ligt onder Gods afkeuring en oordeel. De Schrift zegt: Vervloekt is die aan deze woorden toedoet. Als bevinding zou moeten betekenen dat wij aan Gods Woord iets gingen toevoegen, dan ligt zij onder Gods vloek en oordeel. En daarom als gezegd wordt dat de prediking niet alleen naar Schrift en Belijdenis moet zijn, maar bovendien bevindelijk, dan is dat hoogst aanvechtbaar en gevaarlijk. Dan stelt men, in feite, de Schrift in gebreke. Dan ziet men over het hoofd en negeert men dat de Schrift het eigen werk van Gods Geest is. Hoe zou de Geest ooit in de harten kunnen werken iets wat buiten de Schrift ligt en er bovenuit gaat? Nu weet ik wel, dat men dan zegt: de bevinding moet naar de Schrift zijn! toch ben ik daar niet mee tevreden. Als men eerst Schrift en bevinding gaat ontkoppelen, dan kan men daarna nog wel weer een zekere relatie willen leggen, maar het onheil is dan al geschied. Men laat dat de Schrift doorgaans buikspreken. Men gaat dan de Schrift uitleggen NAAR de bevinding. De Schrift moet dan doorgaan onder het juk van de bevinding. Dat wil zeggen: van een bepaalde bevinding. Eerst stelt men een soort ‘bevinding’ op eigen voeten, en daarna laat men die bevinding wandelen naar de Schrift om eens te kijken of zij ook daar zichzelf tegenkomt. De Schrift wordt gelezen door de bril van een bepaald soort bevinding. In feite levert met Schriftkritiek, als namelijk blijkt dat de Schrift een ander taal spreekt, en van de ‘bevindingstheorie’ waar men van uitgegaan is, niet weet. Onlangs zei een predikant die behoort tot het Gekrookte Riet, na de preek, toen iemand tegen hem zei, dat hetgeen hij gezegd had in de Bijbel niet te vinden was: dat doet er niet toe, Gods volk leert het zo! Dergelijke geluiden ben ik trouwens ook zelf weleens tegengekomen. Ons uitgangspunt zal een heel ander moeten zijn. Gods Woord is niet alleen regel en norm van de bevinding, nog meer: dat Woord zelf is geheel en al bevinding. Hier spreekt de waarachtige Levende God! Zijn waarachtig levend Woord, en het geloof zegt er Amen op, en doet dat niet met een kil en koud hart en gemoed, maar van harte. En dat is boordevol leven. Zulk een geloof ervaart het een en ander en zelfs heel veel. Predikanten behoeven niet anders dan Gods Woord te brengen. Maar: Het hele Woord. En dat is waarlijk geen kleine opdracht. Men mag aan dat Woord niets toedoen, maar men mag er ook niets afdoen. Paulus heeft, toen gij afscheid nam van dete Éfeze gezegd, dat hij de hele raad Gods had verkondigd. Dat kon Paulus zeggen, voor ons blijft het een geweldige opdracht. De prediking kan zo gemakkelijk verschralen. Ik wil een paar oorzaken noemen.
a.De prediker zelf kan buiten het ware geloof staan. Ik zeg niet dat anderen daarover kunnen oordelen. Maar het is wel een mogelijkheid. Een blinde kan niet oordelen over kleuren, evenmin kan een predikant die zelf het ware geloof in Christusniet het Woord Gods recht preken, ook al houdt hij zich correct aan de Belijdenis van de kerk.
b.Een predikant kan, ook al bezit hij het ware geloof, mager zijn in dat geloof, het slecht en weinig beoefenen. Dat wreekt zich in zijn prediking. De bewogenheid ontbreekt, de passie om anderen te bewegen tot het geloof in Christus; en de kennis van de heilgeheimen Gods. In een van onze formulieren staat dat de ouderlingen, en het geldt natuurlijk niet minder voor de predikant zich moeten oefenen in de overleggingen des geloofs. Als de oefeningen ontbreken, dan verstaat men niet de diepte van het goddelijke Woord. dan blijft met teveel wroeten aan de buitenkant. Luther schreef eens: een tekst uit de Bijbel is voor mij soms als een harde noot, hij moet gekraakt worden en dat vind ik in Christus.
c.Een predikant kan, ook is hij een waar gelovig man, te weinig tijd hebben of zich te weinig tijd gunnen voor de voorbereiding op de prediking. Hij glijdt dan over de tekst heen. Ook in dat geval komt de diepte van Gods Woord niet naar boven. Men kan als gemeente van de predikant teveel eisen, waaronder het meest wezenlijke van zijn werk dan lijdt. In vele gemeenten eist men dat hij een hardloper is, dat noemt men dan ‘pastoraat’, toch vaart de gemeente daar niet wel bij. Omgekeerd, er zijn helaas predikanten die het graag gemakkelijk hebben. Die benen hebben die niet sterk genoeg zijn om de weelde te dragen. Hoe meer tijd men hen geeft, des te minder doen zij. Natuurlijk is dat in de prediking merkbaar. Er zal steeds weer een diepgaande studie van de Schrift gemaakt moeten worden. De vraag mag niet zijn of de gemeente het allemaal zo mooi en goed vindt, maar: wat staat er? Wat zegt God in zijn Woord? Dat moet gepredikt worden! Een predikant moet er zich niet teveel zorgen over maken of zijn prediking wel voldoende bevindelijk is, als zij maar waarlijk Gods Woord is, maar dat moet zij dan ook zijn, dan IS zij bevindelijk! Christus heeft gezegd: mijn woorden zijn Geest en leven. Dat zijn de woorden van Christus, dat zijn de woorden van de Schrift nog. Ze zijn Geest en leven! Onze zorg als predikant zal het moeten zijn, dat wij er niets van afdoen, dat wij ze niet uitblussen door onze eigen geesteloosheid. De gemeente komt ’s zondags niet naar de kerk om te horen wat de dominee allemaal beleefd heeft of wat bekeerde mensen beleven, maar om Gods Woord te horen. Alleen bij dat Woord kunnen ze leven. Als zij om iets anders dan om Gods Woord naar de kerk komen, dan deugt hun kerkgang niet. in het preken van allerlei bevindingen zit iets van sensatie, maar sensatie is werelds, daardoor wordt geen sterveling ooit behouden. Wat ons behoudt is het geloof, een waar geloof des harten. Anderzijds, het is te begrijpen dat de gemeente gaarne een Levend Woord van God hoort. Dat is ook haar recht. Zij heeft er recht op, op het volle Woord van God. Niet een aftreksel ervan. En het volle Woord is levend. De Schrift zegt zelf dat Gods Woord een tweesnijdend scherp zwaard is, en ook dat is het balsem in Gilead is.
2.Bevindelijke prediking is niet alleen maar een zaak van een predikant, maa rook van heel de gemeente, hoe is de gemeente? Hoe ziet zij eruit? Er is een wisselwerking tussen prediking en gemeente. De vurigste kolen blussen snel uit als zij in koud water vallen. Als er weinig geestelijk leven in de gemeente is, kan men moeilijk verwachten dat de prediking vol geest en leven is. Op een verborgen wijze wordt de prediking beïnvloed door het geestelijk peil van de gemeente, of door het gebrek daaraan. En omgekeerd, waar een geesteloze predikant is, wordt de gemeente niet gebouwd. Er zijn er velen die het met een oppervlakkig woord goed stellen kunnen, zelfs niet meer begeren. Er zijn er zelfs die een afkeer hebben van de prediking die at dieper gaat. Let wel ik zeg: wat dieper gaat; ik zeg niet; die wat moeilijk is. Want moeilijk preken is waarlijk niet hetzelfde als diepgaand preken. Ik kan heel moeilijk preken en dat het toch maar oppervlakkig is. En ik kan diepgaand preken en dat het toch heel eenvoudig is. Is er oor voor? Zijn er harten voor? Laat men zich winnen? Laat men zich gezeggen? Niet alles is af te wentelen op de predikant. Als wij een oordeel willen vellen, zullen wij zowel de gemeente als predikant daarin moeten betrekken. Als in ten slotte, twee gevaren mag signaleren in deze tijd. Allereerst: Men zoekt de bevinding soms in wat het het niet is. De ware bevinding bestaat niet in het beleven van allerlei buitenissigheden. De bevinding bestaat ook niet in het hebben van de zogenaamde tongentaal, waar de evangelische zich vaak zo druk over maken. De bevinding bestaat evenmin in allerlei zwarigheden en narigheden, in zwarte kleren, geen TV en nog een paar van dat soort dingen. De bevinding bestaat zeker niet hierin dat men van het Evangelie een nieuwe wet maakt, door de mensen almaar te hameren: het zal zo gemakkelijk niet gaan, er zal veel moeten gebeuren, het zal een eeuwig wonder zijn. dat zijn allemaal dingen die tot op zekere hoogte waar zijn, maar: er is nog veel dat ook waar is: men mag niet vervallen tot eenzijdigheden. Hoe erg is het als men van het Evangelie een nieuwe wet maakt door almaar te zeggen: het moet zus en het moet zo! Zeg liever: het kan zus en het kan zo. Wij moeten perspectieven openen. Wij moeten lokken, trekken, nodigen, roepen. Wij moeten daarin ruim zijn, gelijk Christus ruim was er gelijk de apostelen ruim waren.
Het tweede gevaar is de oppervlakkigheid: De prediking kan overlopen van allerlei actuele kwesties, zij kan de mensen opjagen van hot naar her, zij kan de stok achter de deur zetten om maar te bewegen tot actie. Ik zeg niet, dat actuele zaken niet in de prediking hun plaats mogen hebben. U vind ze ook in de brieven van de apostelen. Maar de hoofdzaak moet de hoofdzaak blijven. Christus en zijn genade, zonde en schuld, verzoening en rechtvaardiging en een heilig en godvrezend leven. Dat zijn de hoofdzaken. Als die uit de prediking gaan verdwijnen of zelfs als die in de prediking niet meer centraal staan, dan houdt men slecht wat takken over zonder boom en wortel; die takken gaan dood. Dan zit er ook geen geest en leven meer in de prediking, de weg gebaand tot een midden- orthodoxe prediking, met al de gevolgen van dien. Schriftuurlijke prediking blijft een opdracht; als zij dat werkelijk is, dan is zij ook bevindelijk. Daar hangt het behoud en toekomst van gemeente vanaf. Het is dus niet een geringe zaak die wij met u behandeld hebben. Het is God zelf alleen die ons de predikant geeft, en die ook de predikant kan begiftigen met zijn Geest en met bekwaamheid om zijn Woord te verstaan en uit te leggen. De bede, die u ook vinden kunt in een van onze oude formulieren, is waarlijk niet een overbodige; Heere, geef ons bekwamen mannen, verlicht door uw Geest. God geve dat Zijn Woord steeds mogen opengaan voor de gemeente. Daarin is waarlijk Geest en leven.

K. Exalto