De Predestinatie

De leer der predestinatie ofwel der eeuwige voorbeschikking heeft in de loop der tijden binnen de christelijke kerk menigmaal fel verzet en buiten de christelijke kerk menigmaal veel spot en hoon opgeroepen. Als alles al van te voren vaststaat, omdat het in de eeuwige Raad van God is vastgelegd, welke ruimte blijft er dan nog over voor ’s mensen verantwoordelijkheid en hoe kan er dan plaats zijn voor enige humaniteit? Dat zijn de vragen die gesteld werden. De spotters hebben weleens gezegd: een dief, is diens misdaad soms ook gepredestineerd? Kunnen wij zeggen: die dief moest stelen, want het lag al van eeuwigheid vast dat hij dat doen zou? In de 17e eeuw verscheen zelfs een boekje onder de titel: de gepredestineerde dief. En de bedoeling van dat boekje was om met name de Gereformeerde leer van de predestinatie bij een breder publiek bespottelijk te maken.

Wanneer wij dat allemaal aanhoren voelen wij, als Gereformeerde belijders, ons misschien niet weinig verlegen. Wat moeten wij antwoorden? Is er reden om ons te schamen voor de leer der predestinatie? Moet een belijdenisgeschrift als de Dordtse Leerregels, waarin de leer der presdestinatie zo breed uiteengezet wordt, door ons maar snel terzijde geschoven worden? Kán het eigenlijk nog wel, dat wij de leer der predestinatie aanhangen? Vele orthodoxe christenen zitten ermee wanneer hun een nadere verantwoording van de leer der predestinatie gevraagd wordt. Zij weten niet wat zij moeten antwoorden. Zij vinden het allemaal erg moeilijk; zij kunnen de juiste woorden niet vinden.

En toch: de leer der predestinatie prijsgeven dat kan ook niet. We herinneren ons allerlei woorden uit de Bijbel, als: Gods raad, Gods voornemen, Gods voorkennis, Gods welbehagen, Gods besluit, en zelfs Gods verordening. We herinneren ons ook dat de Bijbel spreekt van een verkiezing vóór de grondlegging der wereld (Ef 1,4) en van een verkiezing vóór de tijden der eeuwen (2 Tim 1,9) En zegt de Bijbel niet duidelijk, dat God alle dingen werk naar zijn Raad en naar zijn voornemen? En zegt de Bijbel niet dat Judas Jezus verraden heeft naar de bepaalde Raad Gods? Met andere woorden: we kunnen er niet onder uit, wij moeten toegeven dat de leer der predestinatie Bijbels is. Evenwel, de vraag is, of de leer der predestinatie, hoe bijbels ook, wel altijd naar voren is gebracht op de wijze waarop dat in de bijbel geschiedt, en of de leer der predestinatie niet vaak losmaakt is van allerlei andere leerstukken, die men eveneens in de Bijbel kan vinden, en of de leer der predestinatie niet vaak gedreven is, dat wil zeggen in alle eenzijdigheid naar voren is geschoven, en of niet met name de goddelijke verwerping van eeuwigheid niet menigmaal de goddelijke verkiezing van eeuwigheid heeft overschaduwd.  Er is spreekwoord dat zegt dat elke ketter zijn letter heeft. Men kan met één enkel bijbels gegeven al het ware aan de haal gaan, en net doen alsof er nog nauwelijks iets anders is; dan lijkt het wel of wij bijbels bezig zijn, maar het is in werkelijkheid toch niet zo. En de gevolgen zijn waarlijk niet gering. Wordt de leer der predestinatie misbruikt, dan gebeuren er ongelukken. Dan zijn de christenen zelf er de schuld van dat er spotters opstaan en niet alleen het misbruiken van de leer der predestinatie maar de leer der predestinatie zelf aanvallen en bespottelijk maken. En dat niet alleen, er is nog meer. Dan worden vele zielen in benauwdheid gebracht. Zij zien geen uitkomst. De predestinatie krijgt voor hen de betekenis van een fatum, een noodlot. Zij leggen zuchtend zich er bij neer. Zij geven zich over aan de wanhoop. Zij komen, om een beeld te gebruiken uit de Christenreis van Bunyan, in het geweldige kasteel van de wanhoop, hetwelk bewaakt wordt door een enorme reus. De leer der predestinatie kan, om zo te zeggen, als zij verkeerd wordt voorgesteld, de mensen de stuipen op het lijf jagen, hen zelfs aan de strop brengen. Ik zeg dit niet zomaar, het is werkelijkheid; het is namelijk meer dan eens gebeurd. Wij hebben dan ook, als wij het over de leer der predestinatie hebben, ons naar twee kanten af te zetten. Naar de kant van hen , die de leer der predestinatie verwerpen; en daarmee toch wel een heel belangrijk stuk van het christelijke geloof prijsgeven, en naar de kant van hen, die het dogma van de predestinatie verabsoluteren, losmaken uit alle Bijbelse verbanden, en er een afschuwelijk strikbeeld van maken. En ik moet zeggen: het komt beide voor, dus zowel de verwerping van dit dogma als het misbruik van dit dogma.

Ik wil nu in deze lezing eerst aan de orde stellen een aantal Bijbelse gegevens; vervolgens samen met u nagaan hoe in de geschiedenis der kerk dit dogma behandeld is, en ten derde het misbruik ontmaskeren en het ware gebruik ervan in het daglicht stellen.

 

  1. 1.Bijbelse gegevens: we hebben al geconstateerd dat de Bijbel spreekt over Gods rad, Gods voornemen, Gods verordening, enz. ik voeg daar nu aan toe dat wanneer de Bijbel die taal gebruikt altijd het heil verkondigd wordt, zelfs al heeft de Raad Gods betrekking op de zonde of op het oordeel. De context is altijd de prediking van het heil. In Rom. 8 staat ‘Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd;, dat is dus de predestinatie, maar dan volgt: ‘om het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn;. het betreft hier dus een predestinatie tot het heil, namelijk het heil in JC. Paulus vervolgt in dit hoofdstuk: ‘en die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft hij ook geroepen’. Hier loopt het dus de predestinatie uit in de roeping, namelijk de roeping tot het heil in JC. Vervolgens in Handelingen, in de Pinksterpreek van Petrus, wordt door Petrus gesproken over wat Judas en de Joden met Christus gedaan hebben; zij hebben Hem, zegt Petrus, overgeven, en Petrus zeg dan (vers 23) dat dit geschied is door de bepaalde raad en voorkennis Gods, d.w.z. naar zijn raad en wil dus naar zijn eeuwige predestinatie. Maar let wel, dat staat in de context of als ge wil het kader, van een geweldige Evangelieprediking. Dit heeft moeten plaatsvinden. Het was nodig tot ons heil. Hoe vreselijk ook de verwerping van JC door de Joden was en hoe vreselijk ook die daad van Judas was, in deze weg is ons het heil bereid. Ook hier staat dus de leer der predestinatie in het kader van de verkondiging van het heil in JC. Het is opvallend dat eigenlijk nergens in de Schrift met ronde woorden een verwerping van eeuwigheid geleerd wordt. wel een verkiezing van eeuwigheid, maar geen verwerping van eeuwigheid. Toch blijven wij spreken van een eeuwige verkiezing en een eeuwige verwerping. Gode zijn al zijn werken van eeuwigheid bekend. En: van een verkiezing kan geen sprake meer zijn, als er niet ook een verwerping is. Evenwel: het feit dat wel een verkiezing en niet van een verwerping van eeuwigheid in de H. Schrift sprake is, moet ons wel voorzichtig maken. De verwerping van eeuwigheid zal nimmer in de christelijke prediking een hoofdthema mogen zijn. die verwerping zal nooit gethematiseerd mogen worden, dat wil zeggen als een zelfstandig thema mogen functioneren. De boodschap van de Bijbel is de boodschap der goddelijke verkiezing. Op de verkiezing valt alle licht. Men kan ook zeggen: op de genade! Zeker, er is oordeel, er is zelfs een eeuwige verwerping, en men zal daar ook nooit geheel aan voorbij gaan, maar de verkiezing en de genade zullen centraal moeten staan. Waar dat niet geval is, heeft men zich ver van de Schrift verwijderd. Ik noem nog een Bijbels gegeven. In Ef 1,4 lezen wij: Gelijk Hij (dat is God) ons uitverkoren heeft in Hem (dat is Christus) vóór de grondlegging der wereld. Dat is een bijzondere tekst. Maar deze tekst staat niet alleen, want wij lezen dat Paulus in 2 Tm 1,9 spreekt over de ‘genade die ons gegeven is in Christus Jezus, voor de tijden der eeuwen’. Wat leren deze teksten ons? Ten eerste, dat de verkiezing altijd een verkiezing is van eeuwigheid. Ten tweede dat de verkiezing nooit mag worden losgemaakt van de Heere JC en van Zijn Evangelie. Ten derde dat de gelovigen de verkoren zijn, want Paulus spreekt hier over ‘ons’ en bedoelt daarmee de gelovigen. Ten vierde, dat deze gelovigen wel persoonlijk verkoren zijn, maar in gemeenschap met elkaar en vooral in gemeenschap met de Heere JC. Zodat wij, ten vijfde, kunnen zeggen, dat al wie in de Heere JC gelooft met een oprecht geloof, mag weten dat hij van eeuwigheid verkoren is en dat hij daaruit grote troost en zekerheid mag putten, zodat hij onwrikbaar vast staat. En nu vraag ik: als u dit alles hoort, rechtstreeks uit de Schrift, biedt dat dan troost of wanhoop, biedt het een bemoediging of een schrikbeeld? Beseffen wij nu iets van de hoge waarde van de leer der predestinatie, mits deze leer getrouw en naar de Schrift wordt onderwezen? Ja, maar zegt u, er zijn toch ook de verworpenen! Dan raag ik u: wie zijn die verworpenen? Omdat ge Mij verworpen hebt, zegt de Heere, daarom heb Ik u verworpen. Gods verwerping heeft alles te maken met onze verwerping van Hem. U zegt: Gaat Gods verwerping dan niet vooraf aan onze verwerping van Hem? Gewis, maar nooit zullen wij dat los mogen maken van onze diepe val in Adam en van onze verwerping van Hem. Er staat nergens in de Bijbel, dat wij verloren gaan omwille van Gods eeuwige verwerping, er staat wel in de Bijbel dat wij verloren gaan om onze zonden en om ons ongeloof en om onze verharding en om onze verwerping van de Heere JC en van het Evangelie. Nooit wordt in de Schrift de schuld van het verloren gaan van de mens op God gelegd, altijd op de mens zelf, Judas die Jezus verraden heeft, heeft het loon van zijn ongerechtigheid gekregen. Wij hoorden dat het naar Gods bepaalde raad was dat hij Jezus verraadde. Vanuit Gods eeuwige raad gezien, zou men kunnen zeggen, dat het moest gebeuren. En toch: nooit heeft Judas kunnen zeggen: Ik moest dit doen, God heeft mij gedwongen, geheel vrijwillig heeft hij deze misdaad begaan; we lezen dat hij geldgierig, dat hij een dief was. En toen hij berouw kreeg, riep hij uit: ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Er is en blijft dus een eigen schuld waardoor de mens verloren gaat, ook al belijden wij dat het alles geschiedt naar Gods raad en wil. De zonde zelf is door God nooit gewild, Hij wil de zonde juist niet. het ongeloof is nooit door God gewilds, Hij wil het ongeloof juist niet. ook al belijden wij dat God een aantal mensen tot verderf heeft voorbestemd, zijzelf maken zich het verderf waardig. Gods werk in de verworpenen is nooit dwingend van aard; vrijwillig zondigen zij, vrijwillig storten zij zich in het verderf. Adam in het paradijs is niet gedwongen tot zondigen; hij deed het vrijwillig, en ook wij adamskinderen zondigen vrijwillig. Dat wij niet anders meer kunnen vanwege onze val, tenzij God genade ons wederbaardt dat is een andere zaak; toch doen wij het vrijwillig. Nooit wordt in de Schrift de mens, wie het ook is, al is hij nog zo verdorven en nog zo verhard, van zijn verantwoordelijkheid ontheven: alle schuld wordt op hemzelf gelegd. Wij weten ook niet wie de verkorenen en wie de verworpenen zijn; en niemand kan daarom ooit zeggen: ik ben een verworpenen. De verborgen dingen, zegt Mozes, zijn voor de Heere onze God en de geopenbaarde voor ons en voor onze kinderen. En daarom hebben wij én onszelf én onze kinderen voor te houden de geopenbaarde wil van God en die wil, dat wij in JC geloven, ons tot Hem bekeren, en dat wij leven. En dan hebben wij de belofte, dat wie bidt ontvangt en dat wie klopt opengedaan zal worden. Ziehier enige lijnen uit het getuigenis van de Schrift. Ik vat samen: de Bijbel leert ons, dat er een verkiezing en een verwerping is, beide van eeuwigheid, maar dat alle licht moet vallen op de verkiezing; dat met name de verwerping een verborgenheid is waarin wij niet mogen indringen; en dat de gelovigen de verkorenen zijn, want dat de verkiezing een verkiezing is in Christus.
  2. 2.De geschiedenis der kerk. Er is, zoals wij al opmerkten, over dit dogma al veel te doen geweest in de geschiedenis der kerk. En het is nuttig dat wij daar iets van weten; dat kan ons namelijk behoeden voor het zetten van verkeerde stappen. De geschiedenis is leerzaam. Bovendien, in die geschiedenis passen ook onze gereformeerde belijdenisgeschriften en daaraan voel wij ons verbonden, omdat zij een getrouwe vertolking bieden van het Schriftgetuigenis. Ik moet dan, in mijn historische verhaal, beginnen bij de kerkvader Augustinus. Hij is in de na- Bijbelse tijd eigenlijk pas de eerste geweest die zich diepgaand met deze materie heeft beziggehouden. Hij word daartoe gedwongen door het optreden van een monnik die naar alle waarschijnlijkheid uit Brittannië afkomstig was, en de naam van Pelagius droeg. De leer van deze monnik was een hoogst gevaarlijke. Hij ontkende dat de mens in zonde ontvangen en geboren wordt. ieder mens zou gaaf en ongerept, zonder erfzonde in de wereld komen. Ieder mens zou door eigen kracht, door eigen prestaties, door eigen goede werken, het heil kunne verwerven. Voor de genade Gods bleef bij Pelagius zo goed als niet meer over. Wij merken hierbij op, dat u niet moet onderschatten, hoe fataal deze leer van Pelagius voor heel het christendom had kunnen worden, indien zij niet bestreden was. God werd van zijn eer beroofd, het kruis van de Heere JC werd overbodig, de mens werd op de troon gezet. Het is een onwaardeerbare genade van God geweest dat Augustinus, de kerkvader, er was in die tijd en onvermoeibaar deze afschuwelijke ketterij bestreden heeft. Augustinus viel daarbij terug op de predestinatie, zoals die met namen geleerd is door de apostel Paulus. Wij zijn allen, aldus Augustinus, gevallen en verdorven mensen. Augustinus wist uit eigen levenservaring wat dat betekende. Hij sprak van een massa perditionis, een verloren mensenmassa. Er is niets van ons te verwachten. Onze deugen zijn niet meer dan blinkende zonden. Maar zie, uit die verloren mensenmenigte heeft nu God, naar zijn vrijmachtig welbehagen, een volk verkoren dat Hij in de weg van het geloof in Christus, de gekruiste Heere, redt en zaligmaakt. Het getal van deze verkorenen staat bij God vast. De anderen laat God in hun verderf en ondergang. God is daardoor waarlijk niet onrechtvaardig, want Hij is niemand iets verschuldigd. Zo krijgt de genade Gods alle eer en roem. Augustinus’ leer van de predestinatie heeft in de kerk van zijn dagen maar tot op zekere hoogte weerklank gevonden. De scherpe kanten ervan werden spoedig afgevijld. Dat er ook een verwerping van eeuwigheid is, werd door velen afgewezen, en eveneens dat de genade Gods door de kracht van de Heilige Geest onweerstaanbaar is. Steeds meer won in de eeuwen die volgden de gedachte veld, dat de mens zelf het één en ander, hetzij veel hetzij weinig, tot zijn heil kan bijdragen. In de kloosters bloeide het idee van de goede werken die wij doen, die beloond zullen worden, in het niet in dit leven dan in het toekomende. Zelfs mensen als Bernard van Clairveaux en Thomas a Kempis bleven bevangen in de werkheiligheid. Het is een wonder God dat Luther gekomen is. In de weg van een zware worsteling. Alles werd anders. Heel de christelijke religie werd gezuiverd. En zo kwam Luther al vroeg tot het inzicht dat de mens beslist geen vrije wil heeft, maar dat alle dingen in Gods hand liggen en dat alles teruggaat op zijn verkiezende liefde in Christus. In 1525 kreeg hij op dit punt een opponent in de figuur van Erasmus, de humaniet, die een boekje, getiteld ‘Over de vrije wil, Luther en heel de Reformatie aanviel. Uit dit geschrift van Erasmus bleek hoezeer Rome en het Humanisme in feite op één worstel stoelden, namelijk de wortel van een optimistische mensbeschouwing. Het is geen wonder dat Luther zich geroepen heeft gevoeld Erasmus te antwoorden; hij heeft dat gedaan zijn beroemde boek over de slaafse wil. Luther neemt het in dit boek zonder meer op voor de leer der predestinatie, en wel omdat de troost en de zekerheid des heils ervan afhankelijk zijn. is geen predestinatie, dan ligt niets vast! Dan is ons heil wankel! Dan hangt het heil van ons af, en dat betekent dat er geen enkele vastigheid is. Tot de zekerheid des heils is het vereist dat wij geloven in een eeuwige verkiezing Gods. Luther gevoelde dat door Erasmus hem alle grond onder de voeten werd weggehaald en hem alle troost van het Evangelie ontnomen werd. Maar komt de leer der predestinatie, waarin ons wordt voorgehouden dat van eeuwigheid bepaald is, wie geloven en wie behouden worden, dan niet in conflict met de prediking van het Evangelie? Kan iemand die predestinatie belijdt als dienaar van het Woord nog wel onverkort aan alle gemeente en allen vermanen tot het geloof in Christus? Zeer eker, zegt Luther, want, in zekere zin, gaat de predestinatie ons niets aan. Wij moeten haar belijden, wij moeten God aanbidden in zijn oordelen, maar dan houdt het op! Waar wij mee te maken hebben, als het Evangelie tot ons komt is alleen dit ene, dat God ons nodigt en roept tot zijn heil, en dat Hij alzo lief de wereld heeft gehad dat Hij zijn eniggeboren zoon gegeven heeft opdat een iegelijk die in Hem geloofd het eeuwige leven zal beërven. Deze visie van Luther verklaart, waarom men in Luthers preken zelfden iets over de predestinatie zal tegenkomen. Hij preekte in zekere zin, alsof er geen predestinatie is! Wij mogen niet opklimmen tot in de hemel en de geheimenissen Gods willen doorsnuffelen, wij hebben genoeg aan Christus, aan het Evangelie en aan het geloof daarin. Maar: toch mogen wij weten, alles ligt vast in de eeuwige raad Gods, in zijn eeuwig welbehagen. Na Luther kwam Calvijn. Bij hem vinden wij heel wat van Luther terug. Ook Calvijn heeft allerminst de leer der predestinatie op de spits gedreven. In de HC die hij opstelde voor de kinderen der gemeente, komt de predestinatie niet eens ter sprake. Kinderen kan men er niet mee lastig vallen. De hoge geheimenissen van Gods raad behoren niet tot de eerste beginselen van het christelijke geloof. Als we tot de gevorderden behoren, dan komen zij aan de orde. Vervolgens, in zijn Institutie zet Calvijn de predestinatie niet voorop; o nee; wij kunnen eerder zeggen: Calvijn zet haar geheel achteraan; pas in de tweede helft van het 3e boek van de Institutie wordt zij door hem behandeld. Dan heeft Calvijn al uitvoerig gesproken over God de Vader, over God de Zoon en over God de HG en over het ware christelijk leven, en dan bespreekt hij de predestinatie. Het waarlijk niet zo, dat de predestinatie bij hem overheerst. In zijn Institutie niet, maar in zijn preken ook niet. en vervolgens, men moet er op letten hoe hij erover spreekt. Helemaal niet in een geest van nieuwsgierigheid, want hij houdt zich angstvallig aan het getuigenis van de Schrift; en hij spreekt er ook niet over in een soort wrange gezindheid, waarin met een koud hart wordt vastgesteld dat er zovelen verloren gaan en dat er maar zo weinig behouden worden. ook bij Calvijn overheerst in zijn beschouwing over de predestinatie, de troost der verkiezing. Over de verwerping spreekt hij kort en ingetogen, veel en veel meer aandacht wijdt hij aan de verkiezing. en wel heel treffend en leerzaam is wat Calvijn zegt over Christus en de verkiezing. Christus is hem de spiegel der verkiezing. Een spiegel dient ertoe ons te laten zien wie en hoe wij zijn. wij staan voor de spiegel en zo herkennen wij onszelf. En zo is nu Christus, zegt Calvijn, een spiegel, en hij nodigt alle gelovigen uit om te gaan staan voor de spiegel en dan te zien dat zij in Christus verkoren zijn. er is dus bij Calvijn, als hij over de predestinatie spreekt, een directe heenwijzing naar de Heere JC. Alwie in Christus gelooft, alwie JC aanneemt tot zaligheid met een waar geloof, die is van eeuwigheid in Hem verkoren. zo leerde Calvijn, en zo ok onze NGB. Pas in artikel 16 wordt over de predestinatie gesproken. En hoe kort en ingetogen. En in dat artikel staat ook: verkoren in JC onze Heere. En van de anderen staat er alleen maar, dat God ze laat in de val en het verderf, waarin zij zichzelf gestort hebben. Had men in de kerk het hier meer bij gehouden! Helaas. Dat is niet het geval geweest. Er kwamen in onze kerk Remonstranten, volgelingen van Arimius. In feite grepen zij terug op Erasmus. Zij gingen een plaats inruimen voor de mens en zijn eigen krachten, als zij spraken over het verkrijgen van het heil. Zij gingen spreken over een ‘voorgezien geloof’, met andere woorden: Gods raad werd afhankelijk gemaakt van ’s mensen geloof, van ’s mensen werk. Het geloof werd en werk. Onze vaderen moesten hiertegen wel in verzet komen. ’t Ging om de toekomst van de kerk. Zij hebben het ook gedaan. De Dordtse Synode van 1618-1619 is er getuige van, de Dordtse Leerregels zijn er het resultaat van. Wie die Leerregels leest zal onder de indruk kunnen komen van het pastorale karakter dat zij dragen. Ook hier wordt de leer der Reformatie bepaald niet op de spits gedreven. Harde uitspraken over de predestinatie zijn op de Dordtse Synode zelfs veroordeeld. De leer der predestinatie, zeggen in de Dordtse vaderen in de Leerregels, in het Besluit, mag slechts op een godvruchtige wijze op de scholen en in de kerken geleerd worden, namelijk tot eer van God, tot heiliging van het leven en tot troost van de verslagen harten. En dan ook de uitdrukkelijke vermaning om niet verder te gaan dan de Schrift zelf gaat. Ook ontkennen de Dordtse vaders dat de leer der predestinatie, mits goed geleerd, de mensen zou brengen tot wanhoop of tot onverschilligheid. En ook dit verdient onze opmerking, dat in de DL gesteld wordt dat de leer van de goddelijke verwerping niet ‘op gelijke wijze’ als de leer der goddelijke verkiezing mag worden geleerd. De vaderen wilden daarmee zeggen: het gaat om de Verkiezing, die moet de eigenlijke inhoud van de prediking zijn en niet de verwerping. Nooit zal men verkiezing en verwerping geheel parallel naast elkaar mogen zetten. Als het over de verkiezing gaat dan heeft God alles geheel in handen, van Hem is het begin en het einde. Hij werkt in onze harten het geloof, maar als het over de verwerping gaat, dan zullen wij altijd het geheimenis van de zonde en van het ongeloof in aanmerking moeten nemen, dan zal men nooit zonder meer kunnen zeggen dat God alles doet. God werkt niet in ons de zonden en God werkt niet in ons het ongeloof. Daarom zal men over de verkiezing anders moeten spreken dan over de verwerping. En bovendien, de verwerping kan er alleen zijn omdat er een verkiezing is; de verwerping is in haar bestaan geheel van de verkiezing afhankelijk. Wij vatten samen: de geschiedenis leert ons, dat de leer der predestinatie menigmaal is aangevallen en dat dan heel het bestaan van de christelijke religie en van de christelijke kerk op het spel stond; maar dat God steeds mannen verwekt, Augustinus, Luther, Calvijn, de Dordtse vaderen die als instrumenten in Gods hand, als dienaren van JC de christelijke religie en de christelijke kerk van de ondergang hebben gered. De geschiedenis van de kerke leer ons vervolgens, dat al deze grote dienaren van de kerk wel de predestinatie hebben geleerd, maar niet haar op de spits hebben gedreven, nooit de Evangelieprediking vanuit de predestinatieleer tekort hebben gedaan. Zij bleven dienaren van het Evangelie, onbekrompen; en brachten vooral de troost van de verkiezing naar voren. Zij wisten de leer der predestinatie haar wettig plaats te geven, niet vooraan, maar achteraan, in de lofprijzing. Niet als een blok op de weg naar de Heere JC, niet als een steen op de drempel van de kerk, maar als een hoogaltaar in het hemelse heiligdom, waar de verlosten zingen: Gij hebt ons Gode gekocht met uw bloed.
  3. 3.Gebruik en misbruik. Misbruikt wordt de leer der predestinatie wanneer men daaraan ontleent een reden om zorgeloos te mogen leven. Wie steelt kan niet zeggen: ik ben ertoe gepredestineerd. Wie ’s zondags de kerk voorbijloopt kan niet zeggen: als ik uitverkoren ben wordt ik wel gegrepen. Wie trouw Gods Woord hoort en de Heere bidt om zijn genade mag niet zeggen: ik zal we niet uitverkoren zij. Misbruik is het ook wanneer een dienaar van het Woord Gods moedeloos en ontrouw wordt, omdat hij meent dat er toch maar zeer weinigen verkoren zijn. misbruik is het wanneer een dienaar van het Woord Gods alle hoorders al van tevoren indeelt bij de verkorenen of verworpenen. Misbruik is het wanneer hij of een ander meent precies met die vinger te kunnen aanwijzen wie de bekeerden en de uitverkorenen zijn en wie niet. misbruik is het als een dienaar van het Woord Gods, de verwerping parallel laat lopen met de verkiezing, of wanneer hij zelfs het meer over de verworpenen en nabij- christenen heeft dan over de verkorenen en ware christenen. Misbruik is het als hij niet onverkort het Evangelie preekt, uit overweging dat het toch alleen maar voor de uitverkorenen is. Misbruik is het als hij nauwelijks de doop aan kinderen durft te bedienen omdat hij ervan uitgaat dat de beloften Gods alleen voor de uitverkorenen zijn en dat in Gods verbond alleen de uitverkorenen zijn opgenomen. Misbruik is het echter ook als dienaren van het Woord Gods, zoals zovelen ook in onze kerk, er zonder meer van uitgaan dat elk mens in JC verkoren is, en dat er in feite geen verworpenen zijn, omdat JC de verworpenen en de verkorene was. Misbruik is het als een algemene verzoening wordt geleerd en er geen rekening mee wordt gehouden dat Christus alleen voor diegenen die Hem van de Vader gegeven zijn voorbede doet. Misbruik is het als men onder de prediking van het Evangelie het fundament van de goddelijke verkiezing weghaalt en men op die manier slecht een wankel gebouw en een voos geval overhoudt. Dat alles noemen wij misbruik. Het goede gebruik stellen wij er tegenover. Wat nut hebben wij nu eigenlijk van de leer der predestinatie? Als het allemaal zo gevaarlijk is, als er zoveel misbruik van kan worden gemaakt, als er zovele mensen zich aan stoten – waarom dan deze leer der predestinatie? Mijn antwoord is: Ik behoef de Heere God niet te verdedigen. Ik behoef ook de bijbel, waarin wij de leer der predestinatie beschreven vinden, niet te verdedigen. Ik onderschrijf wat Calvijn ergens in zijn Institutie, midden in de behandeling van dit moeilijke onderwerp, opmerkt, namelijk dat wij ertoe geroepen zijn na te spreken wat God in zijn Woord gezegd heeft en dat wij niet het recht hebben het één of het ander te verdonkeremanen. Al in Calvijns tijd waren er theologen, en zelfs vrienden van Calvijn, die zeiden: laten wij er maar over zwijgen! Laten wij maar heel gewoon het Evangelie verkondigen en nooit iets zeggen over dit moeilijke onderwerp. Maar daar kon Calvijn het toch niet mee eens zijn. zeker, hij betrachtte soberheid; hij bracht de predestinatie niet te pas en te onpas ter sprake; als hij de kinderen onderwees in zijn Catechismus, dan repte hij er niet over. Maar toen hij zijn Institutie schreef en die Institutie intussen in de loop der jaren veel meer was geworden dan een eenvoudig leerboek, maar een hele beschrijving van de christelijke leer, toen sprak Calvijn er wel over. Wij moge niet wijzer zijn dan God de Heilige Geest, en God heeft het beliefd om ons het één en ander omtrent zijn eeuwige raad en welbehagen te openbaren, en dat mogen wij niet verwaarlozen. En daarom mag en moet er zelfs, wanneer de gelegenheid er voor is, over deze zaak gesproken worden, eerbiedig, godvruchtig en gelovig. Niet om ’s mensen nieuwsgierigheid te bevredigen. Ook niet om mensen bang te maken. O nee, maar tot een heel ander doel. Al de Schrift is door God ingegeven en is nuttig, tot onderwijzing, weerleging, vertroosting en vermaning en zie daaronder valt ook nu de leer der predestinatie. Ik noem dan, heel kort, vier dingen waartoe deze leer dient.
  4. 1.Weerlegging. De leer der predestinatie stopt de mond van alle hoogmoedigen. Wat hebt ge, zeggen wij tot de ware gelovigen, wat ge niet ontvangen heb? Uw geloof is een gave Gods. Nooit hebt ge reden tot enige zelfverheffing. Ja, wij zeggen het teen iedereen: laten wij ons buigen voor de hoge God. Ondoorgrondelijk is Hij in zijn oordelen. Er is veel wat ons begrip te boven gaat. Als iemand vraat waarom God zovelen verloren laat gaan en hen niet redt van het eeuwige verderf, als bv kleine kinderen die nooit het Evangelie horen en heidenen van wie hetzelfde geldt, dan zeggen wij eerlijk: dat weten wij niet. en toch belijden wij dat God rechtvaardig is in zijn oordelen. En wij wijzen er op dat wij allen gezondigd hebben en allen de dood verdiend hebben, en dat het een wonder is van Gods eeuwige liefde dat Hij nog zijn verkorenen in de Heere JC heeft. Als iemand zegt; namelijk in onverschilligheid en in verzet tegen God, dat hij God de schuld geeft van zijn zonde, dood en ondergang, dan zeggen wij: luister eens naar de stem van uw geweten. God rechtvaardigt zich in uw geweten, want dat geweten klaagt u aan; het geeft niet God de schuld, nee het wijst naar u, en zegt: gij zijt de schuldige!
  5. 2.Tot vermaning. Wij allen worden door de leer der predestinatie vermaand tot verootmoediging. Laten wij beseffen dat ons hele heil van God afhangt, en niet van onszelf. Maar de leer der predestinatie vermaant ons ook tot geloof. Want in de weg van het geloof realiseert zich de eeuwige verkiezing Gods. Wie gelooft is verkoren, niet omdat hij gelooft, da tis remonstrants, maar als een vrucht van de verkiezing.
  6. 3.Tot troost. De leer der verkiezing komt ons tegemoet in al onze wankelmoedigheid. Als wij zien op de kleine mate van ons geloof, worden wij bevreesd, maar dan zegt God in zijn Woord: Ik heb u in mijn hand. Ge staat in mijn beide handpalmen gegraveerd. Vreest niet kleine kuddeke, het is des Vaders welbehagen u het koninkrijk te geven. De Heere zal voleindigen wat Hij begon, want Hij is de Eerste en de Laatste, die was en die komen zal.
  7. 4.Tot heiligheid. In Efeze 1,4 staat: Hij heeft ons uitverkoren in Hem voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde. De leer der predestinatie remt niet af, maar stimuleert. Zij brengt ons ertoe ons geheel aan God en zijn soevereine genade toe te vertrouwen en Hem getrouw en naarstig te dienen. Ik zou zeggen: waar deze vrucht niet wordt gevonden, daar is men op een heel verkeerde manier met de leer der predestinatie bezig. De leer der predestinatie is hoog, en het verderf van het beste is het slechtste, daarom moeten wij er zeer behoedzaam mee omgaan. Maar wij mogen haar niet prijsgeven, dat zou ons christelijke religie verarmen. Geen religie is zo diep als de ware christelijke religie. En dat is niet voor het minst te danken aan de leer der predestinatie. Nergens wordt de lof Gods op hogere tonen bezongen dan waar men de leer der predestinatie recht verstaat. Daar krijgt God alle eer. Daar zegt men met de apostel Paulus: o diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en kennis Gods – en dan roept Paulus uit midden in zijn betoog over de predestinatie in de Romeinenbrief.

In een huiskamer kunnen alle nodige meubels aanwezig zijn en dat het toch een chaos is; alle moet op zijn plaats staan, en dan ziet de kamer er fraai en bewoonbaar uit. Zo is het ook met de christelijke leer. Alles op zijn plaats, ook de leer der predestinatie en dan is het huis bewoonbaar. En dan zeggen wij ook: Hoe goed en heerlijk is het alwat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft. Het verbond is onmisbaar, het geloof is onmisbaar, de wedergeboorte is onmisbaar, de bekering is onmisbaar, en de predestinatie is ook onmisbaar. En eens zullen alle sluiers worden weggenomen.

Luther zegt in zijn boek Over de slaafse wil: Wij wachten op het lumen gloriae, op het licht der heerlijkheid. Dan zijn er ten aanzien van de predestinatie geen problemen meer, terwijl wij zen u nog wel hebben, maar dan zien wij God schitteren in al zijn deugden en in al Zijn werken!

 

K. Exalto