HC Zondag 28

Tekst: HC Zondag 28                                                  

Liturgie:

Ps. 42: 1 en 3
Johannes 6: 22-40
Ps. 81: 11,12,15 en 18
Ps. 45:6 en 7

Gemeente,

Wij zullen uit de zondagen 28,29,30 en 31, die allen over het avondmaal gaan slechts enkele gedeelten kunnen behandelen. Als wij alles zouden behandelen, zou dat te veel weken in beslag nemen. Ook u zal het weleens opgevallen zijn, dat de HC uitermate breedvoerig is over het sacrament van het Heilig Avondmaal. Misschien dat er in heel de catechismus geen onderwerp voorkomt, dat zo breedvoerig wordt behandeld als het HA. Natuurlijk heeft dit een bepaalde reden. Die reden is in de eerste plaats, dat er ten aanzien van het avondmaal, onder de hervormers van de 16e eeuw, nogal wat verschil van gevoelen heeft bestaan. Het is zeer betreurenswaardig, maar ’t is niet anders: ten aanzien van het avondmaal zijn de wegen der hervormers uiteengegaan.

Luther kon zich niet vinden in de gedachten van Zwingli en Calvijn ten opzichte van het avondmaal; en Zwingli en Calvijn zelf hadden ook wel verschillende punten, hoewel: niet zo ingrijpend van aard dat niet later toch een overeenkomst kon worden bereikt. Het is wel zeer jammer dat juist rondom het sacrament van de eenheid, want dat is het avondmaal; een sacrament van de eenheid, zoveel tweespalt en verdeeldheid is ontstaan. Dat is dus de eerste en voornaamste reden waarom in onze catechismus de leer van het avondmaal zo breed wordt uitgemeten. De zaak was, zoals wij tegenwoordig zouden zeggen, in discussie! En meer dan dat: er was op dit punt veel twist en zelfs haat. Luthersen en gereformeerden; volgelingen van Calvijn en Zwingli, stonden tegenover elkaar. Vooral de luthersen waren zeer haatdragend. En toch is er ook een andere, een tweede reden te noemen waarom de HC de zaak van het avondmaal zo breed behandeld is. Dat is deze reden: men achtte in die tijd het avondmaal uitermate hoog. De sacramenten, doop en avondmaal, stonden zeer hoog aangeschreven. Calvijn heeft zelfs gewild, dat elke zondag het avondmaal zou worden gevierd. Dat is niet gelukt, maar wel kwam het zo ver, dat het in Genéve elke maand werd gevierd. Er waren vier kerken in Genéve, en in elk van die kerken werd één zondag per maand het avondmaal gevierd. Men kan geen goed christen zijn, zei Calvijn, als men niet dikwijls het avondmaal gebruikt. Helaas, later is dat alles in onbruik geraakt. De sacramenten hebben hun eer en aanzien niet behouden. Met name het avondmaal is vaak ver buiten het gezichtsveld geraakt. Bijbels is dat niet, het is ook niet in de lijn en in de geest van de reformatie. Wij kunnen ook in dit opzicht nog veel leren van onze catechismus. Die niet alleen het avondmaal zeer breedvoerig behandelt, maar ook de waarde en betekenis ervan zeer helder en klaar in het daglicht heeft gesteld. Wij willen ons in deze dienst voornamelijk bezighouden met vraag 76, al zullen wij ook weleens teruggrijpen naar de vorige vraag en antwoord.

Onze vraag luidt: ‘Wat is dat te zeggen, het gekruisigd lichaam van Chr. en het eten en zijn vergoten bloed drinken?’ Deze vraag vereist al enige toelichting. Een eten en drinken van het lichaam en bloed van Christus. Het klinkt op het eerste gehoor wat vreemd. Chr. was een mens gelijk wij allen zijn, al was Hij ook de Zoon des Vaders, en kunnen wij nu zeggen dat wij zijn vlees, zijn lichaam dus, moeten eten en dat wij zijn bloed moeten drinken? Wij weten dat dat in vroeger tijd onder de heidenen wel voorkwam, dat men mensenvlees at en mensenbloed dronk. Maar dat zijn wij gelukkig te boven, daar gruwen wij van. Dit kannibalisme komt alleen nog maar in de geschiedenisboekjes voor en wij begeren het net terug. u begrijpt wel, het moet hier in de catechismus dus anders opgevat worden, niet zo letterlijk.

Nu kunt u zeggen: Waarom wordt deze uitdrukking dan toch gebruikt? Zou het dan niet beter zijn geweest als de HC op andere wijze over het avondmaal zou hebben gesproken; en die woorden ‘eten’ en ‘drinken’ van Christus’ lichaam en bloed zou hebben vermeden? Ons antwoord is: De catechismus volgt hierin de Schrift. De Schrift zelf spreekt ook over het eten van Christus’ lichaam en het drinken van zijn bloed. Chr. zelf heeft gezegd: ‘Die mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven…; want Mijn vlees is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank. Die mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en ik in hem.’. Deze woorden kunt u vinden in Johannes 6. U hoort, deze uitdrukkingen zijn dus bijbels. Onze catechismus gaat niet over de schreef. Hij gebruikt woorden die Christus zelf ook zo gebruikt heeft. Het gaat hier echter over een eten en drinken dat anders is dan het eten en drinken met de mond. Er is bedoeld een geestelijk eten en drinken. Men mag ook zeggen: een eten en drinken in het geloof. Een gelovig eten en drinken. Een eten en drinken met de mond des geloofs. Eten en drinken zijn hier andere woorden voor ‘geloven’. Wie in Christus gelooft, in Hem die de zoon Gods was, maar ook Mens die zich gaf voor onze zonden, die eten zijn lichaam en die drinkt zijn bloed. Wilt ge Chr’ lichaam en bloed eten en drinken, dan is nodig dat ge in Hem gelooft. Wie in Hem gelooft, die eet en die drinkt zijn bloed. En zie, aan het avondmaal komt daar nu nog bij, het uiterlijke teken van zijn lichaam en het uiterlijke tegen van zijn bloed, te weten: het brood en de wijn. En zo nauw zijn die tekenen verbonden met de zaak zelf, dat gezegd mag worden dat wie het brood eet, en wie de wijn drinkt, die eet en die drinkt van Christus vlees en Christus bloed. En die wordt daardoor wonderlijk gesterkt in zijn geloof. het komt dus aan op gelovig eten en drinken

Nu, gemeente, het antwoord op onze vraag, er staat: ‘Het is niet alleen met een gelovig hart het ganse lijden en sterven Chr. aannemen en daardoor vergeving van zonden en het eeuwig leven verkrijgen, maar ook…- en dan volgt het tweede gedeelte. Laten wij voorlopig het maar eens houden bij het eerste. De catechismus spreekt hier over ‘een gelovig hart’. Zonder een gelovig hart wordt niets ontvangen. Dan kan de Heere niets kwijt. Wie water uit de kraan wil hebben, moet iets hebben, een kan of ketel of wat dan ook, om dat water in op te vangen. Zo is het nu in het koninkrijk Gods. De Heere wil zijn gaven kwijt, maar er moet iets zijn waarin Hij zijn gaven kwijt kan, te weten: een gelovig hart. Zulk een hart wil de Heere zelf ons geven, wij hebben het van onszelf niet. Hij wil zulk een gelovig hart geven door zijn Woord en Geest. De Heere geeft zijn gaven en Hij geeft tegelijk een gelovig hart om die gaven te ontvangen. Zo wil Hij ook doen bij u! daar moogt u Hem om vragen. Maar het blijft van kracht: voor het ontvangen van de gaven Gods hebben wij een gelovig hart nodig. Ook voor het ontvangen van de gaven van het avondmaal, dus Chr.’ lichaam Chr.’ bloed, en de betekenis en kracht daarvan. Als het avondmaal zal worden bediend, dan zal uw eerste en voornaamste bede moet zijn: Heere, geeft mij een gelovig hart! Werk in mij door uw HG, dat ik uw gaven met een gelovig hart aannemen! Het komt bij het avondmaal, dat hebben alle hervormers ons geleerd, hoevele verschillen zij verder ook hadden, allereerst aan op het geloof. Zonder geloof doet het avondmaal ons geen nut. Dan gaat het vruchteloos aan ons voorbij. Al is het maar een klein geloof, geloof is toch nodig. Al is het maar een geloof, om het woord van de Heere Chr. zelf te gebruikten, dat niet groter is dan een mosterdzaadje, de kleinste onder alle zaden. Als wij aan het avondmaal het geloof missen, dan zijn wij gelijk aan een huisvrouw die bij de kraan staat en niets heef om het water in op te vangen. Dan zijn wij gelijk een boer die moet gaan melken, en geen emmers heeft. Onmisbaar is het geloof.

Ons antwoord zegt ook waarom. Er staat immers hier, hier weer opnieuw, het woord ‘aannemen’. Met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Chr aannemen. Het geloof is een hand, het neemt aan de gaven Gods. Het geloof is niet meer dan een hand maar het is ook niet minder dan een hand, en daarom onmisbaar. De eigenschap van het geloof is aannemen. Wij moeten er wel bij zeggen hoe het wordt aangenomen. Met een arm, zondig, schuldig en derhalve ook berouwvol hart. Aannemen is nl wat anders dan stelen. Stelen is nemen wat ons niet toekomt, aannemen is ontvangen hetgeen ons aangeboden wordt. Welnu, in het Ev biedt de Heere ons zijn genade aan, en in het avondmaal ook, en nu is het aannemen dit, dat wij die gaven Gods, ootmoedig aannemen! Zoals ook de dichter van psalm 95 heeft gezongen: ‘Neem zijn gena ootmoedig aan, laat Massa, laat Meriba u ten afschrik wezen.’ in Massa en Meriba waren de kinderen Israëls, op de weg door de woestijn, nadat zij uit Egypte waren weggetrokken, ongelovig, zij weigerden Gods genade aan te nemen. En dat heeft de Heere ze tot zonde aangerekend. Gemeente, dat moeten ook wij ons aantrekken. Het niet aannemen van Gods genade is een grote zonde. Dat zegt de Schrift, het Woord van God. Zovelen denken dat zij vrijuit gaan, als zij maar niet de genade Gods aannemen, ook niet de gaven Gods in het avondmaal maar de Schrift zegt: dat is de zonde van Israël te Massa en te Meriba! En daar heeft God toen zijn volk gestraft vanwege dat ongeloof. Zodat de dichter van psalm 95 kan zeggen: laat Massa en Meriba u ten AFSCHRIK wezen. Aan het avondmaal wordt iets aangenomen. Wat wordt dan aangenomen? De catechismus zegt: het ganse lijden en sterven van Chr.
Aan het avondmaal ziet u dat lijden en sterven van Chr. als ’t ware voor ogen. Het wordt u ook voor ogen gesteld. U ziet zijn lichaam in het verbroken brood, u ziet zijn bloed in de wijn die geschonken wordt. Het ganse lijden en sterven van Chr. wordt uitgebeeld. Het is alsof u voor een ogenblik meegenomen wordt naar de heuvel van Golgotha, zodat u het meemaakt, uzelf, net als de mensen van toen, wat daar en toen gebeurd is: dat lijden en sterven van Chr.! u wordt getuige van zijn lijden en van zijn dood. Het komt naar u toe. Het komt op u af. En wat doet nu het geloof? Dat catechismus zegt: het geloof neemt het aan. Het grijpt dat lijden van Chr. aan, en het zegt: voor mij geleden; het grijpt de dood van Chr. aan en het zegt: voor mij gestorven!

Als Luther aan het avondmaal zat en een ander bediende het avondmaal dan greep hij gretig de beker uit de hand van de dienaar, begerig naar het lichaam en bloed van Chr. het geloof neemt het ganse lijden en sterven van Chr. aan, het geloof zegt: Dat is voor mij! U zegt: Kan dat wel? Zeker, dat kan! Ook al is het met veel strijd. Ook al is het met innerlijke tweestrijd. Want de duivel zegt: het is voor u niet. En ons eigen zondig en schuldig hart zegt ook: het kan niet, het is voor u niet. Maar het geloof overwint. Het geloof zegt: ik ben het onwaardig, en daarom neem ik het aan. Ik heb de hel verdiend, maar de hemel wordt mij aangeboden. Ik heb niets, maar de Heere heeft en is mij alles. Het geloof overwint alle twijfeling, en het werpt zich op het Woord en de belofte Gods. Zie, dat is de kracht en de overwinning van het geloof. Terecht zegt onze catechismus, hier in dit antwoord, dat met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Chr. wordt aangenomen. En zie, gemeente, dat is nu dat eten van Chr.’ lichaam en dat drinken van Chr.’ bloed, waarover wij het zojuist hadden. Wilt ge Chr. lichaam eten en zijn bloed drinken, dan moet ge met een gelovig hart zijn ganse lijden en sterven aannemen. De Catechismus zegt: en daardoor verkijgen wij vergeving van zonden en het eeuwig leven. Dat zijn de vruchten. O welk een uitnemende vruchten! Wie zou ze niet begeren? Is ’t wonder dat Luther, zoals ik al verhaalde, gretig de beker naar zich toehaalde? Vergeving van zonden en het eeuwige leven! Die twee maken de mens waarlijk gelukkig, ja voor tijd en eeuwigheid. Mijn zonden vergeven, om het lijden en het sterven van Chr. ik een erfgenaam van het eeuwige leven, door het lijden en sterven van Chr.

Mensenkind, die dat versmaadt, bedenk wat ge doet! Wat moet er van u worden, waar gaat het heen? Wat toekomst hebt ge? Kom tot uzelf. Smeek God om een gelovig hart en bekeer u tot de Heere uw God. Het gaat om uw eeuwig behoud.

En nu, gemeente, het tweede deel van ons antwoord. Er staat: het is daarbenevens ook, door de HG, die in Chr. en in ons woont, alzo met zijn heilig lichaam, hoe langer hoe meer verenigd worden, dat wij, al is het dat Chr. in de hemel is, wij op aarde zijn, nochtans vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente zijn, en dat wij door één Geest (gelijk de leden van een lichaam door één ziel) eeuwiglijk leven en geregeerd worden’. Hier slaat, gemeente, de Catechismus diepe tonen aan. Men zal onze Heidelberger waarlijk niet van oppervlakkigheid kunnen beschuldigen. De gereformeerde leer aangaande het Avondmaal is het tegendeel van oppervlakkig. Eerst ging het over een gelovig hart en een aannemen van het lijden en sterven van Chr., nu gaat het over een verendigd worden met Chr. Het geloof verenigt ons met Chr. Als ik een voorbeeld mag noemen, dan zou ik willen wijzen op het huwelijk. Man en vrouw aanvaarden elkaar, nemen elkaar aan; dat is het eerste; dat is de basis van het huwelijk. Maar op grond van deze aanvaarding vindt er ook plaats van verening van man en vrouw. Zij verenigen zich ook. Zij blijven wel twee mensen, twee aparte persoonlijkheden, maar zij worden ook één. Toen de Heere God Eva had geschapen en haar tot Adam bracht, zei Adam: ziedaar vlees van mijn vlees en been van mijn gebeente. En zie, dat zijn nu dezelfde woorden die ook hier in het antwoord staan van de Catechismus. Zoals een man kan zeggen van zijn vrouw: zij is vlees van mijn vlees en been van mijn gebeente, zo kan Chr. zeggen van zijn gelovigen: zij zijn vlees van mijn vlees en been van mijn gebeente. Er vindt door het geloof een vereniging met Chr. plaats. En die vereniging met Chr. noemt nu de Schrift een eten en drinken van zijn vlees en bloed. En in het bijzonder het Avondmaal wordt deze vereniging met Chr. ons deel! Want daar eten wij brood en dat brood beduid zijn lichaam en daar drinken wij wijn en die wijn beduidt zijn bloed. Nu zegt de Catechismus: dit geschied door de HG. De HG doet het. In het verborgen geschiedt het, door de HG. Nooit zullen wij, gemeente, te klein mogen denken van de HG. Wat die Geest allemaal doet, dat is onvoorstelbaar. Als er geen HG was, dan was er geen kerk, dan waren er geen gelovigen, dan was er geen vreze Gods, niet van dat alles. Als er geen HG was, dan waren alle mensen hard en koud, stenen gelijk. Dan was nergens liefde. Zelfs geen natuurlijke liefde. Dan was er alleen maar haat. Als er geen HG was, dan was er geen Woord van God, want de Schrift is ingegeven door de HG. Dan waren er geen dienaars van het Woord, want het is de HG die de dienaren des Woords roept en uitzendt. Dan waren er geen sacramenten, geen doop, geen Avondmaal, niets. Als er geen HG was, dan was deze wereld een woestijn. Ruw, onherbergzaam, onbewoonbaar. Dan was zij een complete chaos. Ook aan het Avondmaal doet de HG zijn werk, zijn gezegend werk. In de stilte, in het verborgen. De HG houdt niet van rumoer. In de wereld is zoveel geschreeuw, maar HG houdt daar niet van. De wereld loopt met al haar hebben en houden te koop, de HG niet. De werkplaats van de HG is de kerk, de binnenkamer, het hart.

Daar, vooral in het hart, verenigt Hij zondaren met Chr. zij zitten onder de prediking van het Woord Gods, de HG komt en trekt hen tot Chr. zodat zij in Hem geloven, hem liefhebben, zich tot Hem bekeren, deel aan Hem krijgen, één met Hem worden. Och laat het zo ook gaan bij u! zij zitten aan de Avondmaalstafel, de HG komt, Hij brengt Chr. tot hen en hen tot Chr. en zo worden zij één; gelijk man en vrouw in een huwelijk één worden. De HG legt de overbrugging tussen Chr. en ons. Chr. kan niet anders tot ons komen dan door zijn Geest en wij kunnen niet anders tot Chr. komen dan door zijn Geest. Rivieren maken scheiding, dat weet u wel, u kunt niet zomaar komen van de ene kant naar de andere. Daarom legt men bruggen. Als er maar een brug ligt, dan kunt u wel komen van de ene kant naar de andere. Zo doet nu de HG. God en mens zijn van elkaar gescheiden, Chr. en zondaar zijn van nature niet één. Hier is de zondaar en daar is Chr., hoe komen zij tot elkaar? Zie, er is een HG, die kan de één tot de ander brengen en doet dat ook. Hij wil dat ook bij u doen. De Catechismus zegt ook, hoe Hij dat kan doen, immers, er staat: de en in Chr. en in ons woont. Hij woont in Chr., denk maar aan Jezus’ doop bij de Jordaan: de HG daalde op Hem neer en Hij woont in Hem. Maar als Hij het geloof in ons hart werkt, dan woont Hij ook in ons. De HG is, zoals wij al zeiden, als een brug: de ene voet van die brug ligt in Chr., de andere voet van die brug ligt in ons, en zo is er verbinding. Zo kunnen al weldaden van Chr., over die brug naar ons toekomen, zo worden en zijn wij één met Chr.

O, welk een wonder, gemeente: wij zondige mensen. Eén met Chr.! hij onze bruidegom, onze Man. Die voor ons zorgt, die ons liefheeft, die eeuwig ons trouw zal blijven. Weduwen klagen: zij hebbe niet meer hun man. Hier is een Man, Hij wil ook uw Man zijn. Al mist u uw man, toch hebt ge een Man, Hij is uw Man. Hij is de Man van getrouwden en ongetrouwde, van weduwen en weduwnaars, Hij wil ons aller Man zijn. En wie Avondmaal viert die ervaart: ik heb een Man. Een andere Man dan ooit op deze aarde aan ons gegeven kan worden. Een Man op wie niemand jaloers hoeft te zijn. Want hij is de man van man en vrouw tezamen. Man en vrouw samen kunnen zeggen: Hij is onze Man. De Catechismus zegt: als is het dat Hij in de hemel en aarde liggen oneindig ver uit elkaar. Maar nochtans is er gemeenschap met Chr. afstanden betekenen wel veel, maar niet alles. Gaat een man een verre reis maken, terwijl de vrouw thuisblijft, dan zijn zij soms duizenden kilometers van elkaar verwijderd. Maar dat doet immers niets af van hu onderlinge gemeenschap. De man blijft man van deze vrouw, en de vrouw blijft vrouw van deze man; de afstand heft de gemeenschap niet op. Zij blijven verbonden. Chr. is in de hemel, wij zijn op de aarde, maar wij zijn toch verbonden. De afstand heft de gemeenschap niet op. Hij is toch onze Heere, onze God en Zaligmaker, en wij zijn toch zijn onderdanen, zijn geliefde kinderen en erfgenamen. De Geest houdt ons bijeen, verbindt ons. Hem met ons en ons met Hem. En aan de Avondmaalstafel mag dat in bijzondere mate worden ervaren.

En nu gemeente, de laatste regels van ons antwoord: En dat wij door één Geest (gelijk leden van een lichaam door één ziel) eeuwiglijk leven en geregeerd worden.
De Catechismus zelf gebruikt hier nog een beeld, te weten dat van de ziel en het lichaam. U weet het, in het lichaam zijn vele leden. Armen, benen, hoofd en noem maar op. Wij hebben een huid, wij hebben beenderen; wij hebben longen, een hart, ingewanden, enz. maar in dat hele lichaam, met zijn vele leden woont maar één ziel. Geen twee zielen, neen, maar één ziel. Die ene ziel houdt alles in stand. Is de ziel er uit, dan kwijnt en vergaat het lichaam. Dan houdt ons hart het niet uit. Dan houden onze longen het niet uit. Dan vergaan onze armen en onze benen, en zelfs onze botten verteren. Alle leden van het lichaam leven en worden bijeen gehouden door die éne ziel. En zie zo is het nu ook in het geestelijk leven. De HG is de ziel, de gelovigen zijn de leden. De gelovigen leven en worden bijeen gehouden door de HG, die ene HG. En aan het Avondmaal zien emt daar ook wat van. Daar blijkt de eenheid er gelovigen. Hoe verschillend de deelnemers ook zijn, zij hebben een verborgen eenheid. Er woont in hen één Geest. Zij zijn in de letterlijke zin van het woord éénsGeestes.

Gemeente, er wordt heden veel gesproken over de eenheid der kerk. Die eenheid is er, ondanks alle verdeeldheid. Als wij de HG hebben zijn wij als leden van één lichaam die met een ziel bezield zijn. Heel het probleem van de verdeeldheid der kerk en der christenen zou een stap dichter komen bij haar oplossing als die Geest maar in ons woonde en sterker in ons woonde en wij ons door die Geest laten leiden en regeren. O laat het ook ons te doen zijn om die Geest! Die Geest is zo onmisbaar. Er is geen waarachtig geestelijk leven buiten de HG. Alleen door die Geest leven wij. De christenen over de hele wereld verspreid zijn in allerlei opzichten zeer verschillend. Er zijn verschillen in taal, in volksaard, in ras, in uiterlijke gedaante, in leven, gewoonten, tradities, in kleding, in woning en noem maar op. Maar er is, als zij ware christenen zijn, één Geest die in hen allen woont. En door die ene Geest zijn zij allen leden van Chr. Vlees van zijn vlees, been van zijn gebeente. De Catechismus zegt: die die Geest leven zij eeuwiglijk en worden zij geregeerd. Zij leven eeuwiglijk. Het leven uit de Geest is onsterfelijk. Wij allen gaan het graf in maar als de Geest in ons woont, dan leven wij eeuwiglijk. Dan is er een onvergankelijk leven in ons. Onuitroeibaar, onvernietigbaar. Begeert ge niet dat leven? Het is het leven van de Geest. Laat de Geest in u ogen wonen, dan hebt u dit eeuwige, onvergankelijke, onvernietigbare leven. De Catechismus zegt: en door die Geest worden wij ook geregeerd. Is dat merkbaar, is dat zichtbaar? Ik weet het gemeente, ook de gelovigen hebben hun zonden en gebreken. Men ziet vaak maar al te weinig in hen, dat de Geest hen regeert. En toch: het is zo. Christenen zijn toch andere mensen. Al was het alleen maar doordat zij hun zonden betreuren, de zonden haten. Paulus zei: het kwade dat in niet wil dat doe ik, maar, zoals u hoort, hij wilde het dan toch niet. Van niet- christenen kan dat niet gezegd worden, die vinden het kwade niet erg. Paulus zegt ook: het goede dat ik wil doe ik niet, u hoort: Hij wilde dan toch het goede! Hij was zwak, hij kon het goede niet doen maar hij wilde het wel. En zie, dat is nu het onderscheid dat er is tussen christenen en een ander. Omdat de christen geregeerd wordt, zoals onze Heidelberger zegt door de Geest en niet-christenen niet. Hoe is het met ons? Regeert de Geest ons? Woont Hij in u? Geeft Hij u kracht om de zonden te haten en Chr. aan te hangen? De Geest wil ons eren. En waar geregeerd wordt, moeten onderdanen zijn. Wij moeten onderdanen willen zijn van de HG. Wij moeten zeggen: Kom HG, regeer mij! Beteugel mijn boze hartstochten, dood in mij de zonden, blus de liefde tot de zonde in mijn hart uit, geef dat ik mij aan U onderwerp en dat ik God dien al mijn levensdagen.

Als de Geest ons regeert, dan komt er strijd in ons leven. Dan zijn wij met onszelf niet meer tevreden. Dan komt het nieuwe te staan tegenover het oude. Dan willen wij anders dan onze boze en verdorven natuur. Er is een volk op deze aarde dat geregeerd wordt door de Geest zij hebben allen één en dezelfde Geest. In alle christenen woont dezelfde Geest. Daarom vormen zij een, hoe verschillend zij ook zijn, één volk, één gemeente. En zij hebben allen één Heere, één Man, één Bruidegom lief. Zijn vlees eten zij en zijn bloed drinken zij. Neen, niet letterlijk. Maar geestelijk in het geloof. Hoe dan? Door Hem aan te nemen, in Hem te geloven en door zich met Hem in het geloof te verenigen. En de Avondmaalstafel is daartoe bij uitstek geschikt. Daar vergadert de Heere zijn volk, om zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken. Dat wil zeggen: met een gelovig hart. Wat een genade dat de Heere dit sacrament heeft ingesteld. Waar en hoe Hij dat gedaan heeft, leert ons de volgende vraag en antwoord. In de laatste nacht van zijn leven. En hoeveel troost wij er uit mogen putten dat leert ons de voorafgaande vraag en antwoord.

Laten wij deze instelling des Heeren niet verachten. Hoe groot is de zonde der ondankbaarheid. De Heere wil zijn genade kwijt. Daarom gaf Hij het Avondmaal. Laten wij Gods genade begeren! Vergeving van zonden en eeuwig leven. Wat een mens bij de dood overhoudt is niemendal. Hij zal in het sterven niet meenemen, zegt de psalmdichter. Maar als de Geest in ons woont en wij hebben door die Geest gemeenschap met Chr. en het eeuwig leven, dat gaat mee! Dwars door de dood heen. Wilt u rijk zijn ook als alles u ontvalt, ge moet de Geest hebben. De Heere wil zijn Geest geven, opdat u rijk bent, ook als u arm bent, opdat u gelukkig bent ook als u ellendig bent, opdat u leeft, ook als u dood bent.

Amen.