HC Zondag 29

Tekst: HC Zondag 29 en 30 vraag 80                         

Liturgie:

Ps. 82: 1 en 2
Lezen: Psalm 115
Ps. 115: 2,3 en 4
Ps. 119: 6
Ps. 102: 16

Gemeente,

Zoals u wel begrepen hebt, gaat het ook deze middag, in de prediking, weer over het Heilig Avondmaal. Zondag 29 van de Heidelbergse Catechismus is de tweede zondag daarin, die aan dit onderwerp is gewijd. Hierna komt er nog een zondag over dit onderwerp, zondag 30, en daarna gaat de Catechismus over tot het behandelen van een nieuw onderwerp. Zondag 29 en de eerste vraag van zondag 30, zijn direct gericht tegen de avondmaalsleer van de roomse kerk. Die zaak was in de tijd van de reformatie, en dus ook in de tijd dat de Catechismus is opgesteld, in hoge mate actueel. Verscheidene reformatorische christenen in ons eigen land en daarbuiten zijn op schavotten en brandstapels gekomen, omdat zij weigerden in te stemmen met d roomse avondmaalsleer, omdat zij de mis verwierpen, en de mis niet langer wilden bijwonen. U merkt, hoeveel aan deze zaak dus gelegen is. Nu lijkt echter in onze tijd de situatie toch wel geheel anders te zijn geworden. Alom in ons land vinden gemeenschappelijke vieringen plaats van roomsen en protestanten, die tezamen deelnemen aan dezelfde maaltijd, die zij dan de maaltijd des Heeren noemen. Het lijkt of die oude tegenstelling er niet meer is, tussen het Avondmaal, zoals wij het vieren, en de roomse mis. Het komt meermalen voor, dat een dominee en een pastoor tezamen het Avondmaal of de mis bedienen. Zoals het ook vaak voorkomst, dat zij samen de doop bedienen of een huwelijk sluiten. Dat schijnt allemaal te kunnen in onze tijd; daar ziet men geen bezwaren meer in. En toch moet men niet denken dat de officiële leer van de roomse kerk veranderd is. Geen enkel dogma heeft de roomse kerk ooit teruggenomen. Nog altijd is het officieel, dat bij de mis een wezensverandering plaatsvindt, zodat het brood wezenlijk veranderd in Chr.’lichaam en de wijn wezenlijk verander in Chr.’bloed. zelfs in de Nederlandse Kerk die een jaar of 6 of 7 geleden, onder de goedkeuring van episcopaat van de roomse kerk in ons land, is uit gegeven, is dit niet terug genomen. Het oude dogma wordt in die NK met andere uitdrukkingen geformuleerd, maar dat er wat veranderd is, kan me niet zeggen. Dus nog is hetgeen in onze Catechismus, hier in de vragen en antwoorden staat, actueel, hoe weinig dat misschien ook voor velen in onze tijd nog duidelijk is.

Wordt dan, zo luidt de eerste vraag, vraag 78, uit brood en wijn het wezenlijke lichaam en bloed van Chr.? Een wezensverandering, een transsubstantiatie, zegt de roomse kerk, vindt er plaats bij het Avondmaal. wanneer de priester bij het bedienen van de mis toegekomen is aan de woorden: dit is mijn lichaam; hij zegt het in het latijn: hoc est corpus meum, dan, op datzelfde ogenblik, veranderd het brood in het lichaam van Chr.: en bij de wijn is het net zo: die verandert in Chr. bloed. En nu vraagt onze Catechismus of dit werkelijk zo is. Het antwoord is zonder meer: Neen! U hoort, er wordt niet geweifeld; men komt niet de roomse kerk een stapje tegemoet; er is een radicaal: Neen!

Het antwoord zegt verder: gelijk het water in de doop niet in het bloed van Chr. veranderd wordt, noch de afwassing der zonden zelf is, zo wordt ook het brood in het Avondmaal niet het lichaam van Chr. zelf. Brood blijft brood. En wijn blijft wijn. Wat er bij het bedienen van het Avondmaal gebeurt, is niet te vatten met het woord ‘verandering’. Een verandering vindt er niet plaats. Trouwens, men moet zich in heel wat bochten wringen, om zulk een verandering staande te houden. Nog nooit heeft iemand, die het brood van het Avondmaal at, iets anders geproefd dan gewoon brood. Nog nooit heeft iemand, die de wijn van het Avondmaal dronk, iets anders geproefd dan gewoon wijn. Al onze zintuigen protesteren tegen de dwaze leer van Rome, dat het brood vlees is geworden en de wijn bloed is geworden. Ook wij zijn bereid te geloven in wonderen, maar niet in wonderen, die door mensen zelf geconstrueerd zijn. Het wonder van de verandering, waar Rome zich op beroept, is voor ons geen wonder, maar louter en alleen een verzinsel van mensen. Brood blijft brood, en wijn blijft wijn – daar houden wij het bij.

Nu blijft echter, gemeente, nog wel een probleem over. Hoe vaak hebt u al niet gehoord, dat toch het brood van het Avondmaal Chr. lichaam werd genoemd, en hoe vaak hebt u het al iet gehoord, dat toch het de wijn van het Avondmaal Chr. bloed werd genoemd. De Heere JC zelf heeft gezegd, toen Hij de laatste nacht van zijn leven het brood brak en het uitdeelde onder de discipelen: dit is mijn lichaam, en toen Hij de beker liet rondgaan, zei Hij: dit is mijn bloed… De vraag komt dus op, hoe wij dat dan zulk moeten opvatten. De roomse leer van een ‘verandering’ van brood en wijn verwerpen wij, maar met die vraag zitten wij nog: hoe kan brood Chr.’ lichaam en hoe kan wijn Chr.’ bloed worden genoemd? Zie dat is de kern van de volgende vraag van de Catechismus, vraag 79. ‘Waarom noemt dan Chr. het brood zijn lichaam en de drinkbeker zijn bloed, of het NT in zijn bloed en waarom spreekt Paulus over de gemeenschap aan het lichaam en bloed Chr.?’

Wij willen zien welk antwoord de Catechismus geeft op deze vraag. Er staat: Chr. spreekt aldus niet zonder grote oorzaak, nl niet alleen om ons daarmee te leren, dat, gelijk als brood en wijn dit tijdelijke leven onderhouden, alzo ook zijn gekruisigd lichaam, en zijn vergoten bloed, de waarachtige spijs en drank zijn, waardoor onze zielen ten eeuwige leven gevoed worden; maar veelmeer om ons door deze zichtbare tekenen en panden te verzekeren, dat wij zo waarachtig aan zijn waar lichaam en bloed, door de werking van de HG, deelachtig worden, als wij deze heilige tekenen met de lichamelijke mond tot zijn gedachtenis ontvangen, en dat al zijn lijden en gehoorzaamheid, zo zekerlijk ons eigen zijn, als hadden wij zelf in onze eigen persoon alles geleden, en God voor onze zonden genoeg gedaan… dit antwoord gemeente , dat wat lang is uitgevallen, valt in 3 stukken uiteen, met andere woorden: er worden 3 redenen voor opgegeven, waarom in de Schrift over het brood gesproken wordt als Chr.’lichaam en over de wijn als Chr.’bloed. de eerste reden is deze: Zoals door brood en wijn ons tijdelijk leven wordt onderhouden, zo worden wij door het brood en de wijn in het Avondmaal, als teken van Chr.’lichaam en bloed, gevoed tot het eeuwige leven. Zie hier, gemeente, één van de grote weldaden, zegeningen van het Avondmaal – wij worden er door gevoed! Er gaat kracht van het Avondmaal uit! Het geestelijke leven wordt er door verlevendigd en versterkt. Wanneer iemand in lange tijd niet gegeten heeft, nemen zijn krachten af, hij wordt moe en mat. Een maaltijd kan heel veel doen! Wie in vermoeiende dagen eens een keer goed gegeten heeft, s daarvan geheel opgeknapt. Het heeft mij goed gedaan, eens te eten zet met dan. Bij het Avondmaal is dat ook zo. Wij kunnen achteraf zeggen: het heeft ons goed gedaan. Wij werden en door versterkt. Onze bereidheid om de Heere te dienen nam toe. Onze kracht in de strijd tegen de zonde, de duivel en de wereld, werd groter. En wat heeft dat nu gedaan met het alleen dat hapje brood, was het alleen dat slokje wijn? – natuurlijk niet. Chr.’lichaam en Chr.’bloed, waren het. Zie, in die zin wordt zijn lichaam gegeten en wordt zijn bloed in het Avondmaal gedronken. Niet letterlijk, maar geestelijk. Niet op de wijze, dat het brood in Chr.’lichaam verander, maar in deze zin dat het brood Chr.’lichaam beduidt, er een teken en zegel van is. Zie hier het eerste argument, dat in ons antwoord wordt aangevoerd om te bewijzen, dat wij toch Chr.’lichaam eten, al is het niet letterlijk en vleselijk maar geestelijk.

Het tweede argument daarvoor, in ditzelfde antwoord spreekt van het deelachtig worden. Door deze tekenen, staat er, worden wij zijn lichaam en bloed deelachtig. Het brood leggen wij in onze mond en de beker zetten wij aan onze mond. Het brood wordt door ons gekauwd, en de wijn wordt ingeslikt; zo worden brood en wijn door ons toegeëigend. Op dezelfde wijze nu worden door ons Chr.’lichaam en bloed toegeëigend. Wat onze mond doet met brood en de wijn, dat doet ons geloof met Chr.’lichaam en bloed. Wij halen christus naar ons toe. Chr. de gekruisigde Heere, die voor ons leed en stierf. Wij leggen de hand op Hem, als het Lam Gods, dat voor ons geslacht is. Wij geloven, dat Hij voor ons in de wereld gekomen is, geleden heeft en gestorven is. Dat is het wat aan het Avondmaal geschiedt. Chr. is daar dus werkelijk aanwezig. Maar dan voor het geloof, op een geestelijke wijze. Er staat in osn antwoord: door de werking van de HG, en zie, in deze enkele woorden, is heel het mysterie aangeduid. Het is niet te beredeneren. Wij kunnen de tegenwoordigheid van Chr. niet aantonen. Wij hebbe niet, zoals de roomse kerk leert, zijn vlees en zijn bloed in handen. Christus is niet hier op aarde, in de hostie, of waar dan ook, Hij is in de hemel, en toch eten wij zijn vlees, en drinken wij zijn bloed, nl door de werking van de HG. Gemeente, dit is ook een stuk ervaring, beleving, ondervinding. Chr.’ nabijheid wordt in het geloof ervaren. Wij blijven, als wij aan het Avondmaal zitten, niet hangen aan uiterlijke brood en aan de uiterlijke wijn, maar wij verheffen onze harten tot Hem, die in de hemel is, ons ten goede, maar die op aarde voor ons leed en stierf, en wij worden verzadigd met Hem: God en mens, de waarachtige Middelaar Gods, onze Heere en Zaligmaker!

Daarom is er ook geloof nodig om aan het Avondmaal te gaan. Als er geen geloof is, wordt er niets ontvangen. Hier geldt in het bijzonder: u geschiedde naar uw geloof. Hoe vaak lezen wij niet deze woorden in de Evangelien. Als mensen tot de Heere JC kwamen, Hij zei; U geschiedde naar uw geloof – en dan gebeurde er vaak wonderen. Nog geschieden er wonderen, wanneer er geloof is. Dan wordt die Chr., die al sinds eeuwen in de hemel is, hier op aarde, door ons, in het geloof, gegeten. Dan proeven wij de reddende, de bevrijdende, de verzoenende kracht van zijn lijden en sterven. Dan worden wij blijde in de God van ons heil, en kunnen wij zingen van zijn liefde en van zijn trouw het is de ervaring van de Avondmaalstafel.

En nu het laatste water staat in het antwoord op vraag 79 en dat al zijn lijden en gehoorzaamheid zo zekerlijk onze eigen is, als hadden wij zelf in onze eigen persoon alles geleden en Gode voor onze zonden genoeg gedaan. Het is in één woord te zeggen, wat hier bedoeld is, te weten het woord: verzoening! Aan het Avondmaal wordt ervaren de VERZOENING. Hij heeft ons met God verzoend, wie aan het Avondmaal zich Hem toe-eigent, is met God verzoend. En wat is er, gemeente, groter en belangrijker dan de verzoening met God? Om die verzoening met het onze te doen zijn, zo vaak wij het Avondmaal vieren. Gaat het u niet om de verzoening met God, dan komt ge niet op de rechte wijze tot het Avondmaal, o laat uw ganse hart daar naar uitgaan, naar de verzoening met God. Er is door de zonde zo’n grote afstand gekomen tussen God en ons. Onze ellende is, dat wij vijanden van God gezworen zijn, onverzoend met Hem leven. De rampzaligheid van hen die verloren gaan, is dat zij onverzoend met God zijn gestorven. Nooit is de kloof gedempt, die er was tussen hen en God, en in de hel zal die kloof nog oneindig veel dieper worden. En dat terwijl God zo menigmaal de hand der verzoening ook naar hen heeft uitgestoken. Want daar ontbreekt het niet aan, gemeente. Er zijn wat een middelen der verzoening. Zelfs heeft God zijn eigen Zoon gezonden als Verzoener, om ons met Hem te verzoenen. En zie, wanneer het Avondmaal wordt bediend, dan is dat ook zo. Dan komt die verzoening heel dicht bij ons. Dan reikt God, als met eigen hand, ons het vlees en bloed van zijn lieve Zoon toe, opdat wij door Hem verzoend zouden worden met God. Het Avondmaal is de maaltijd der verzoening.

Het is dan, zegt het antwoord, als wij zelf, in onze eigen persoon, alles geleden, en God voor onze zonden genoeg gedaan. Deelhebbend aan Chr., is alles wat Hij gedaan heeft het onze. Zijn betaling voor de zonden is dan onze betaling voor de zonden. Zijn voldoening is onze voldoening. Er is geen groter goed dan Chr. Hem te hebben, Hem te bezitten. Dan zijt ge verzoend met God, dan zijt ge een erfgenaam van het eeuwige leven. En in het Avondmaal wordt het ons aangeboden. Heel persoonlijk, immers alles in het Avondmaal is strikt persoonlijk. Ik zit daar voor mezelf, ik eet daar voor mezelf, en ik drink daar voor mezelf. Heel persoonlijk is het.

En nu, gemeente, de laatste vraag dei wij nog willen behandelen. Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de Paapse Mis? Er is géén vraag in de Catechismus, waar vooral tegenwoordig, zoveel kritiek op wordt geleverd als deze. Men heeft al voorgesteld hem te schrappen. Onze tijd is die van de oecumene, ook van Rome, en dan zulk een vraag; met kan hem niet uitstaan. Maar is er reden voor? Waarom niet eerlijk uitgesproken, wat ons scheidt van Rome? Zijn wij dan zo ver gekomen, dat wij ons er voor schamen moeten nog reformatorisch christenen te zijn? Laten wij ook vraag 80 van de Catechismus laten staan! Ook als een waarschuwingsteken, als een waarschuwingsbord, in ons overdreven oecumenische tijd. Reformatorische christenheid, bedenk wel wat ge doet als ge wilt samengaan met Rome. Het zal u de waarheid kosten. Het zal u kosten de zuiverheid van hetgeen de schrift leert, en onze vaderen hebben beleden, aangaande de betekenis en de kracht van het Avondmaal.

Dus: wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse mis? Het antwoord zegt: het Avondmaal des Heeren betuigt ons, dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben, door de enige offerande van JC die Hijzelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door de HG Chr. worden ingelijfd, die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde, maar in de hemel is, ter rechterhand Gods zijns Vader, en daar van ons wil aangebeden zijn. Maar de mis leert, dat de levende en de doden, niet door het lijden en sterven van Chr., vergeving van zonden hebben, tenzij dat Chr. nog dadelijk voor hen van de mispriesters geofferd wordt, en dat Chr. lichamelijk onder de gestalte van brood en wijn is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden; en alzo is de mis in de grond niet anders dan een verloochening van de enige offerande en des lijdens van JC, en een vervloekte afgoderij. Het is u misschien weleens opgevallen, gemeente, dat wanneer roomse mensen – het komt vooral onder de ouderen voor- langs een roomse kerk lopen, of fietsen, zij het hoofddeksel afzetten. En wanneer zij in hun kerk komen, maken zij, bij het binnentreden een lichte kniebuiging in de richting van het altaar. Dat komt vanwege hun geloof in de mis. Onze lieve Heer, zeggen zij, is aanwezig op het altaar. Er wordt altijd wat brood bewaard, en dat broos is Chr.’lichaam. welnu, onze Catechismus noemt dat afgoderij, en wie kan zeggen, dat dat niet waar is? Wij voelen er niet voor, gemeente, om vanmiddag uitvoerig de hele roomse mis-leer uiteen te gaan zetten. Maar een paar dingen moeten wij ervan zeggen.

In de eerste plaats, de mis is volgend de leer van de roomse kerk een offer. De priester die de mis opdraagt, brengt daardoor een offer. Niet een bloedig, maar een onbloedig offer. Men gaat er dus van uit, dat wij nog offer moeten brengen. Alsof niet het enige offer van de Heere JC genoeg is. Waarom zouden er nog offers nodig zijn? Toen de Heiland stierf aan het kruis, scheurde het voorhangsel van de tempel van boven naar beneden, alle offers hielden op. Chr.’offer is het enige en algenoegzame offer. Wij hebben ernstige bezwaren tegen de mis, omdat zij een offer is.
In de tweede plaats, de mis is een gave van de mens aan God. De priester brengt die gave aan God. Ook dat is geheel mis. In het Avondmaal gaat het niet om onze gave aan God maar om Gods gave aan ons. De mis is een gehele omkering van het evangelie van Gods genade. Wat genade is wordt in de mis gemaakt tot een goed werk. Nergens wordt in de roomse kerk het evangelie zo bedorven als in de mis. Terecht zegt de Catechismus: de mis is een verloochening van de enige offerande en van het lijden van Chr. en een vervloekte afgoderij.
In de derde plaats, de mis haalt Chr. uit de hemel naar de aarde, maakt van Hem een afgod. Zij trekt Chr. in dat stukje brood, dat door de priester in handen wordt genomen en door hem geconsacreerd wordt; zij trekt Chr. naar beneden in de wijn, die door de priester gedronken wordt.

Zij zet Chr. in een kastje op het altaar. Zij maakt van Chr. een God die midden onder hen is, waar zij mee doen kunnen wat zij willen, die zij ronddragen in hun processies, aan wie zij offeren, aan wie zij gaven geven. Het is een gruwelijke godsdienst. Terecht hebben onze vaderen er een afschuw van gehad. Zozeer dat zij weigerden ooit een mis bij te wonen. Ik geloof niet, dat wij er goed aan doen ooit een mis bij te wonen. Willen wij niet schuldig staan aan deze afschuwelijke afgoderij. Zelfs niet bij een huwelijk van een familielid, of bij een begrafenis. Dan zullen wij de moed moeten hebben om te zeggen: Neen, daar kan ik niet bij zijn. Salomo heef niet bij mogen zijn als vrouwen afgoderij pleegden. De Heere God heeft ten hoogste kwalijk genomen, dat hij het wel deed, al was het enkel  om die vrouwen te behagen, zeg maar uit beleefdheid.  Evenmin kan door ons de mis worden bijgewoond, willen wij niet zelf onze zielen besmetten met afgoderij. Wij zullen het hier bij laten, gemeente, wat de roomse mis betreft. Wij willen tot slot nog een paar dingen op merken tot toepassing.

In de eerste plaats, laten wij toch dankbaar zijn, dat God de Heere ons verlost heeft uit het diensthuis van Rome, uit deze afschuwelijk afgoderij. Onze vaderen hebben er hun goed en bloed voor gegeven. Het is niet zo best, dat wij er zo makkelijk onder zijn geworden. Allen hebben wij een paar klappen te pakken van de wieken van het moderne oecumenische. Wij zijn er allen min of meer door geïnfecteerd, door aangestoken zoals een appel of een peer aangestoken kan zijn door een wesp. Het weegt ons niet meer zo zwaar, dat de mis afgoderij. Wij zijn veel te beleefd geworden. Wij durven, zoals dat heet, de ander niet kwetsen. Wij verloochenen liever ons geloof dan dat wij een boos gezicht zien.honderden jongeren hebben zelf niet meer het minste gevoel voor de waarheid. Zij laten ieder heel gemakkelijk in zijn eigen geloof. Alsof ieder zalig kan worden in zijn eigen geloof. Alsof het niet aankomt op het hebben van de waarheid. Er is geen dankbaarheid meer voor wat de reformatie ons geschonken heeft. Als Luther en Calvijn hun ogen opendeden en zagen wat er van hun nazaten is terecht gekomen, zouden zij schrikken en zeggen: Hebben wij dan voor niets geleefd en gepreekt? Dit is een geslacht dat ondankbaar is. Dat de waarheid verkoopt voor wat eenheid heet maar geen ware eenheid is. Wij zijn gelijk aan het volk Israel: God had het uit Egypte verlost, maar in de woestijn verlangde het weer terug naar Egypte. De Heere God heeft ons uit Rome verlsot en het is alsof velen er weer naar terugverlangen. Waar is de dankbaarheid?

In de tweede plaats, wij hebben nu weer mogen leren kennen wat dan eigenlijk het Avondmaal is. Te weten niet een gave of offer van ons aan God, dat is de mis, maar een gave van God aan ons. Door Hem is het Offer gebracht en ons wordt Het aangeboden – dat is het antwoord. Er worden niet gaven van ons verwacht. Wat verwacht wordt is alleen een oprecht gelovig hart, om deze gave aan te nemen. Wij zullen tot het Avondmaal moeten komen met een recht gebroken hart en een verslagen geest – dat zijn de offers die de Heere welbehagelijk zijn; de rest kan achterwege blijven. Wij komen aan het Avondmaal als arme zondaren, verloren in zichzelf; die het oordeel des doods in hun hart gevoelen, die zichzelf veroordelen en verfoeien, maar nu uit zichzelf gaan tot Chr. van wie zij alleen hun heil verwachten – dat is het wat nodig is tot het Avondmaal. Sinds de tijd van de reformatie is er weer nieuw licht gevallen op deze heilige instelling van Chr. wij kunnen er niet dankbaar genoeg voor zijn. Thans weten we weer dat brood brood blijft en dat wijn wijn blijft maar dat zij beide tekenen zijn van Chr.’lichaam en bloed, en dat wij door dat brood te eten en die wijn te drinken gemeenschap hebben aan Chr. lijden en sterven, zodat wij vergeving van zonden hebben en met God verzoend zijn. O wat is de betekenis van het Avondmaal groot. Wat is het een goede en rijke gave Gods.

In de derde plaats, dit zal ons ook moeten brengen tot de rechte praktijk van het Avondmaal. Het is heerlijk dat wij de ware betekenis van het Avondmaal mogen kennen, maar nu zullen wij het ook op de rechte wijze moeten gebruiken. Laat uw hart er naar uitgaan zo vaak als het bediend wordt, verlang er naar. Wens, verlang, bid om de gemeenschap met Chr. Heere, laat mij aan u deel mogen hebben. Aan uw lijden, aan uw sterven, aan Uzelf! Laat ik vlees van uw vlees en been van uw gebeente mogen worden. Laat mij ervaren dat ik met U verzoend ben. Geef mij dat het Avondmaal mij versterkt in het leven des geloofs. Opdat ik meer en beter voor U leve. Opdat ik ook getroost mag zijn in het uur van mijn dood.

De leer van het Avondmaal is uiteen gezete, tot onze troost. Tot ons leven en behoud. Benut haar daartoe, nu en steeds weer, zovaak als het God behagen zal, u tot het Avondmaal te nodigen. Kom dan! De Heere zegene u.
Amen.