Luther in gesprek over aanvechting

Luthers Tafelgesprekken (Tischreden) zijn beroemd. Tegen de tijd van het avondeten verzamelden zich in het Zwarte Klooster huisgenoten, gasten e studenten rond de tafel. Zij brachten vaak hun ‘nieuwtjes’ mee, wat zij in hun woonplaats op reis of op straat gehoord hadden. Kranten en andere nieuwsmedia bestonden toen nog niet, men was dus in hoge mate op persoonlijke informatie aangewezen. Maar er gebeurde aan de etenstafel in Luthers hui nog meer. Luther die het middelpunt van de kring was, kreeg allerlei vragen en problemen op te lossen. Men vroeg hem naar zijn mening. Soms lokt Luther dat zelf uit.

De Tischreden, later door studenten op schrift gesteld zijn hoogst interessant. Zij zijn in de kerkgeschiedenis uniek. De persoon van Luther zelf met zijn inzichten en meningen en met zijn geheel eigen manier van zegen treedt er in naar voren. Over het algemeen genomen zijn zij historisch betrouwbaar, al moeten wij wel bedenken dat zij tot ons komen via de allerminst neutrale weergave van Luthers gasten. Men kan Luther weleens in de mond gelegd hebben wat hij niet letterlijk zo gezegd heeft. Voor mij ligt een Tischrede die in hoge mate leerzaam is, die ook écht Luthers is. Dat bewijst de inhoud maar ook de manier van zeggen. Zij stamt uit de dertiger jaren van de 16e eeuw.

Men ziet Luther en zijn gasten als het ware voor zich zitten. Op een ogenblik kijkt Luther één van hen indringend aan en zegt: ‘Man, wat zit je toch bedroefd en verslagen voor je uit te staren, wees toch vrolijk!’. De man die het betrof antwoordt: ‘Ik zou graag opgewekt en vrolijk zijn, maar ik kan niet, ik word afgeremd door allerlei zware aanvechtingen. Luther: ‘Wat zijn dat dan voor aanvechtingen?’. Antwoord: ach, ik kan haast niet onder woorden brengen wat ik voel.

Commentaar: nu volgt een lang stuk waarin Luther de gasten onderwijs geeft omtrent ‘aanvechtingen’. Alle aanvechtingen, zegt hij, zijn aanvallen op ons Symbool (De Apostolische Geloofsbelijdenis). In dat Symbool vindt men drie hoofdartikelen, een artikel over de Vader, een artikel over de Zoon en een artiekel over de Heilige Geest. Elk van deze artikelen is object van aanvechtingen. In artikel 1 staat: Ik geloof in God de Vader, de almachtige. Ik vraag u: Gelooft ge soms niet dat God de Vader uw Schepper is? Is dat uw aanvechting? Of gelooft ge niet dat Hij ook úw Vader is? Gelooft u niet dat God het goede met ons voorheeft? Hij is onze Schepper, dus heeft Hij ook schepselen; Hij is een Vader, dus heeft Hij ook kinderen; Hij is almachtig, Hij kan ons dus ook helpen en bijstaan. Het tweede artikel zegt: Ik geloof in Jezus Christus, die geleden heeft, enzovoort. Welnu, geloof ik in Jezus Christus, dat Hij de Zoon van God is? Dat hij geleden heeft en is opgestaan? Wat ontbreek mij dan nog? Het derde artikel luidt: Ik geloof in de Heilige Geest, een heilige algemene christelijke kerk, de vergeving der zonden. Zie,daar mankeert het het meest aan, we willen er niet aan.

Commentaar: Nu komt Luther tot een zelfbekentenis. Satan valt mij hier mee aan. Hij zegt: Zou jij wel een kind van God zijn? Dit is dus ook míjn aanvechting. Luther plaatst zich naast de aangevochten tafelvriend. Diens aanvechtingen kent ook hij!

Maar de man is nog niet tevreden. Hij zegt: ‘Zo vaak ik aan God en aan de Heere Christus denk, zegt een stem in mij: je bent een zondaar, je hebt God vertoornd, Hij zal uw bidden niet horen. Luther: Mag ik eigenlijk nog wel bidden als ik niet vragen mag rechtvaardig en vroom te worden? Als Satan u influistert: je bent een zondaar, en zondaren worden door Hem niet verhoord, zeg dan: ja, juist omdat ik een zondaar ben bid ik; ik weet dat God acht geeft op de gebeden van hen die aangevochten en bestreden worden. Doch wij begeren onze gewetenrust liever van onszelf dan van God en Zijn genade. Maar niet zodra zit iemand in de knoop of God zegt: hier kan ik hulp bieden.

Commentaar! Luther gaat dus uit van het symbool, de drie Geloofsartikelen. Zij zijn de objecten van onze twijfels en aanvechtingen, vooral het derde artikel. Luthers persoonlijke ervaring schemert hier duidelijk in door. De zonde blijkt ’s mensen grote euvel te zijn, dé hindernis voor een gerust geweten. Dan is het gebed nodig. Luther wil dat wij acht geven op het grote voorrecht dat wij als zondaren om genade mogen bidden. Dat is dan de reden waarom wij vrolijk mogen zijn.

Het gesprek heeft nog een vervolg. Herr Doctor zegt de man die het aangaat, ik kan niet geloven dat alle treurigheid van de duivel komt. De Wet maakt het geweten verslagen, en de Wet is toch goed? Luther: Lieve man, de duivel sart ons met de Wet; maar wees getroost, houd u aan Gods Woord! Laten we bidden dat we volharden in het geloof en blijven bij de lieve Heere Jezus Christus. Dan zullen wij over niet al te lange tijd, op de Jongste Dag, stralen van blijdschap.

K. Exalto