Preek HC 10

Tekst: HC zondag 10

 

Gemeente,

Naar mijn vermoeden hebt u allen weleens horen speken over Gods voorzienigheid. En als het woord u misschien onbekend is, de zaak die ermee aangeduid wordt in ieder geval niet. Dat alle dingen in ons leven door God geleid en bestuurd worden, dat is een gedachte waarmee u opgegroeid bent. Als iemand ziek wordt of als iemand sterft, dan hebben naar alle waarschijnlijkheid uw ouders al gezegd: De Heere heeft die man, die vrouw, dat doen overkomen. Gebeuren er ongevallen, wij geloven dat de Heere God daar zijn hand in heeft. Krijgt u een rouwkaart in uw handen, hoe vaak ziet men daar niet op staan de woorden: De Heere nam uit ons midden weg. In de volksmond komen nogal eens de woorden voor: Het zijn geen mensen die het u hebben aangedaan, met andere woorden: Het komt van God. Toen lang geleden in Zeeland en elders de vloed kwam, de zee hele dorpen onder water zette, zodat vele mensen verdronken, toen wisten wij: Ook in deze dingen, hoe erg zij ook zijn, is de hand Gods. Zie, dat verstaan wij onder het woord ‘voorzienigheid’. Er is niet alleen de schepping Gods, er is ook Gods voorzienigheid. Ik zeg erbij, gemeente, dat velen, ja zelfs zeer velen daar in onze tijd niet meer van weten willen en niet van horen willen. Zij spotten met wat wij Gods voorzienigheid noemen. Als wij zeggen: De watervloed van 1953 was een straf van God, dan zeggen zij spottend: Waarom? En waarom werd de ene plaats wel getroffen en de andere niet? Waarom wel Stavenisse en niet Scherpenisse? Waren die van Scherpenisse dan beter dan die van Stavenisse? En waarom, zo vragen zij, sterft de één jong en de ander oud? Is het God die dat alles doet? En was het God die al dat leed bracht over de wereld in de jaren van de laatste wereldoorlog? Was het God die zoveel Joden deed omkomen in concentratiekampen en gaskamers? Als er één stuk van ons christelijk geloof in onze dagen wordt aangevallen en bestreden dan is het wel wat wij belijden omtrent de voorzienigheid Gods. Er zijn zelfs heel wat mensen die zich christenen noemen, en vooral onder de voorgangers en theologen, die niets meer weten willen van zondag 10 van onze Heidelberger. Dat is volkomen verouderd zeggen zij. Daar moeten wij van af. Zondag 10 kan na Auschwitz, dat wil zeggen: na de dood van zoveel Joden, niet meer worden gehandhaafd. Weg met zondag 10!

Ik wil hier onmiddellijk op antwoorden, gemeente, dat wij hier heel anders over denken. Nee, niet dat wij alle problemen kunnen oplossen. Maar dat kan niemand! Wij geven toe: de weg des Heeren is vaak in het duister, omringd van wolken en donkerheid. Gods gedachten zijn namelijk hoger dan onze gedachten en zijn wegen hoger dan onze wegen. Wij kunnen in ons leven voor raadselen komen te staan, waar geen mens antwoord op kan geven. Waarom de één door de Heere vroeg uit het leven wordt weggenomen en de ander oud mag worden, dat weet ik ook niet, en dat weet niemand. Waarom er zoveel leed en ellende is, soms onder onschuldige mensen, wie zal het kunnen zeggen. Waarom wel Stavenisse is geteisterd door de vloed van 1953, en het naburige Scherpenisse niet, ik kan het u niet zeggen. Maar de grote vraag is: waar moet ik mij aan houden, aan ’s Heeren woord of aan de gedachten, opvattingen en meningen van mensen? Mag ik op de Heere God toepassen de maatstaven die mensen hebben uitgedacht? Mag ik zeggen: God is onrechtvaardig, of: God is wreed? Omdat Hij doet wat ik niet volgen kan? Mag ik God beschuldigen? Of omgekeerd, mag ik zeggen: God is goed, God is liefde en de Bijbelschrijvers hebben ons een verkeerd beeld van Hem gegeven? Moet ik zeggen: Paulus heeft het mis gehad toen hij schreef dat God de Hemelse Pottenbakker is en dat wij maar leem zijn in zijn Goddelijke hand, en dat Hij met ons doen mag hetgeen Hij wil? Hier zullen wij moeten kiezen. En dan zal, dunkt ons, als wij ware Christenen willen zijn, geen andere keus overblijven, dan te kiezen voor ’s Heeren Woord. En zodra wij dat doen, kiezen voor ’s Heeren Woord, komen wij vanzelf in de buurt van Zondag 10 van onze Heidelbergse Catechismus. Die is namelijk naar dat Woord! Die spreekt slechts na wat er staat in dat Woord. Die biedt een getrouwe vertolking van het getuigenis van de Schrift. En daarom wenden wij ons met vrijmoedigheid tot deze oude Christelijke belijdenis aangaande de voorzienigheid Gods. In vraag 27 staat: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods? Het woord zelf, gemeente, leert dat er bij God een vooruitzien is. Alle dingen die geschieden ziet God vooruit. Hij zag vooruit, dat wij hier vanavond bijeen zouden komen. Hij ziet vooruit hoe mijn leven zal zijn en ook hoe mijn levenseinde zal zijn. Hij ziet vooruit hoe het gaan zal in deze wereld. Dat is één betekenis van het woord ‘voorzienigheid’. Het heeft echter ook nog een andere betekenis. Ergens in voorzien, dat wil zeggen: ergens voor zorgen. Als u uzelf voorziet van kleren, dan betekend dat, dat u zorgt voldoende kleren in huis te hebben! Gods voorzienigheid is, dat Hij voor alles zorgt. Alle schepselen leven als uit zijn hand. Hij voedt zelfs de jonge raven. Er is niets wat leeft, of het leeft door Hem. Heel deze wereld wordt door zijn zorgende hand in stand gehouden. Als het straks weer voorjaar wordt, is het God die het aardrijk bekleedt met het jonge groen, aan bomen en struiken, en die het gras doet groeien. Zie, dat zit allemaal in dat woord ‘voorzienigheid’. Ons antwoord op vraag 27 zegt dan ook:  De almachtige en tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval maar van zijn vaderlijke hand ons toekomende.

Ik wil gemeente, dit antwoord behandelen in viertal punten.

In de eerste plaats: Als wij spreken over de voorzienigheid Gods, dan moeten wij denken aan de kracht Gods. In God is kracht. Wij hebben een God die zeer krachtig is. De kracht God is door ons niet te meten. Hoever die kracht zich uitstrekt, dat gaat ons begrip te boven. De oude Grieken hadden een god die zij Poseidon noemden. Hij was de god van de zee. Zij beelden die god af met een geweldige drietand in de hand, een vork met drie tanden. Als het stormt op zee, zeiden de oude Grieken, dan roert Poseidon, de god van de zee, met zij vork in het water. En dan stijgen de golven op tot ongekende hoogte,  en dan bruist en het kolkt het water, dan vergaan de schepen. Zij noemden dat dus het werk van Poseidon.

Gemeente, wij geloven dat de Heere God de zee in beroering brengt. Toen Jona voor de Heere was gevlucht verwekte God een zware storm. Hij heeft kracht!

Maar niet alleen op zee, maar overal! Wie in een bergachtig land is, en tussen twee bergen staat, kan, als hij er oog voor heeft, zien dat vroeger die twee bergen één waren. Het model van de één past bij het model van de ander. Vroeger was het één berg, maar die berg is gespleten, uiteen gevallen, uiteengerukt, in twee bergen. Geweldige aardschokken hebben van de ene berg, twee bergen gemaakt. Zie, zo doet God. Zo’n kracht is in God, dat Hij de bergen klooft!

In de tweede plaats: onze Heidelberger zegt, dat die kracht Gods almachtig en alomtegenwoordig is. God is de almachtige. Tegen Abraham zie God: Ik ben God de Almachtige. De Heere Jezus zei tegen de discipelen: Alle dingen zijn mogelijk bij God. Er is in Hem een Almachtige kracht. O, hoe klein zijn wij nietige mensenkinderen. De psalmdichter zegt: Wij zijn zwak van moed en klein van krachten.

Hoe vaak ervaren wij niet onze machteloosheid. De kundigste artsen staan machteloos bij het sterfbed van een ongeneselijk zieke. De knapste ingenieurs staan er machteloos bij als een brug instort, of als een dijk doorbreekt. De bekwaamste politici staan er vaak machteloos bij als er ergens een oorlog of een opstand uitbreekt. En wat kunnen wij zondige mensen bijdrage tot onze zaligheid, tot ons eeuwig behoud? Niemand! Wie kan een mensenhart veranderen? Niemand! Wie kan zijn volwassen zoon of dochter dwingen om naar de kerk te gaan? Niemand! Wei kan veranderen de zondige en goddeloze samenleving, waarin wij heden verkeren? Niemand! Hoe machteloos zijn wij. Zullen wij niet steeds weer een beroep moeten doen op Gods almachtige kracht?

En dan: Gods kracht is ook alomtegenwoordig. Dat wil zeggen: overal. Er is een versje dat zegt: OP de bergen en in dalen, en overal is God. En zo is het ook. Één der Russische ruimtevaarders heeft spottend opgemerkt, dat hij in de ruimte nergens God was tegengekomen. En toen was er iemand anders die zei: Je had eens uit je ruimteschip moeten stappen, dan was je Hem wel tegengekomen.

Maar wat zegt de psalmdichter? Een ziek aan het stof gekluisterd, beseft Gods daden niet, geen dwaas weet wat hij ziet, zijn oordeel is verduisterd! Om iets te zien van de alomtegenwoordige kracht Gods moet wij ogen hebben. Zij is er in elk geval wel. Ook in de ruimte. Geen ruimteschip zou daar kunnen vertoeven als er niet was de alomtegenwoordige kracht Gods.

In de derde plaats, gemeente: de Catechismus zegt dat God door deze kracht hemel en aarde en alle schepselen onderhoudt en regeert. God is de grote huisbezorger in de ganse schepping. Tot op de dag van vandaag wordt alles door Hem nog onderhouden. Er is de hand Gods in alle dingen.

Calvijn heeft een heel mooi beeld gebruikt om dit duidelijk te maken. Hij heeft de schepping vergeleken bij een theater. Ook al bent u nooit in een theater geweest, u  kunt u er wel een voorstelling van maken. Er wordt iets opgevoerd, een spel, een drama of iets van die aard. Op het toneel ziet men de spelers. Maar er is ook een regisseur. Die ziet men echter niet! Die zit achter het scherm. Maar hij leidt heel de zaak. De spelers voeren slechts uit wat door de regisseur wordt bepaald. En zo is nu heel de wereld. Een groot theater, zegt Calvijn. Honderdduizenden spelers. Wij horen er zelf ook bij. De mensen, de dieren, alle schepselen. Maar achter het scherm.. De Regisseur. God is de Regisseur. Zijn hand is in alle dingen.

Ik merk hierbij op, gemeente, dat velen daar niet van weten willen. Ik ben al ettelijke malen tegengekomen in de boeken van deze tijd, dat gezegd word: de mens beslist, God heeft alles gelegd, zegt men, in de handen van mensen: de mensen hebben nu te beslissen. Men stelt het zo voor dat God als het ware afstand heeft gedaan van de regering van deze wereld, en dat wij het nu moeten doen. Zo tracht men dan te rechtvaardigen een optreden met evolutionair geweld. Wij moeten de wereld veranderen, wij moeten de wereld verbeteren. God heeft om zo te zeggen alleen het nakijken en goedkeuren! Maar dan vraag ik: waar lezen wij dat in de Schrift? En: wat een hoogmoed, zou de mens de regering uit Gods hand mogen wegrukken en zeggen, dat hij het zelf wel zal doen?

In de vierde plaats, gemeente, onze catechismus zegt, dat alle dingen niet alleen uit Gods hand ons toekomen, maar dat die hand een vaderlijke hand is. Er staat: zij komen uit zijn vaderlijke hand ons toe. En dan geeft de catechismus een hele opsomming. Hij spreekt van loof en gras, regen en droogte, gezondheid en ziekte,  vruchtbare en onvruchtbare jaren,  spijze en drank, rijdom en armoede, en tenslotte: alle dingen. Zij komen allen ons toe uit Gods vaderlijke hand.

Ja maar, zegt men in onze tijd. Jammer, wij kunnen er toch wel wat aan veranderen. De westerse wereld is rijk en de derde wereld is arm, en is het niet mede onze schuld dat er zoveel armoede is op de wereld? Moeten de rijke landen niet wat afstaan aan de arme landen? En wat die regen en die droogte betreft, wij hebben toch ook onze hulpmiddelen. Wij kunnen er veel aan doen. Wij zijn niet meer zo afhankelijk als vroeger. Wij hebben allerlei technische en economische mogelijkheden. En zouden wij dan gewoon moeten berusten in alles wat ons overkomt? Houdt de Catechismus ons berusting voor? Is dat christelijk om te zeggen dat een mens berusten moet?

Gemeente, ik vraag u: Wat had de Heere Jezus Christus in de ure dat Hij zo lijden moest in Getsémane? Was het niet: Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan, docht niet mijn wil, maar uw wil geschiedde? Wij zeggen niet dat de mens terstond als hem wat overkomt berusten moet. Hij mag naar de dokter gaan, hij mag alle mogelijke medische, technische, economische en wetenschappelijke middelen die er zijn, te baat nemen. Hij mag vechten voor zijn leven. Hij mag ’s avonds zijn deur sluiten, opdat er geen dieven zomaar toegang hebben. Hij mag dijken maken en dijken verzwaren, om niet opnieuw door een springvloed verrast te worden. Hij mag middelen gebruiken van wie hij hopen mag dat zij hem beschermen tegen één of andere ziekte. En toch, tegelijk, moet hij, als christen, alles leggen in de handen Gods. Net als de Heere Jezus Christus deed. Dan zegt ook de christen: Niet mijn wil, maar uw wil geschiedde!

Zie, zo leven, dat kan alleen de christen! Die kan tegelijk zorgen, de middelen gebruiken, en toch berusten in de wil van zijn hemelse Vader. Hij weet en gelooft, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, en alle dingen niet bij geval, maar uit Gods vaderlijke hand. Gods hand is een vaderlijke hand. Dat geeft vertrouwen. Dat geeft dat wij het kunnen overgeven. Hoeveel strijd het ons ook kost. Die strijd bagatelliseren wij niet, gemeente. Wij weten maar al te goed, hoe vast wij zitten aan het leven, aan het goede van deze aarde, aan de gezondheid, aan de voorspoed, aan de welvaart en aan al het aardse.

Het heeft Job ook veel strijd gekost. Het is niet zo gemakkelijk om te zeggen: De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd. O, welk een strijd.

Er was eens iemand die ernstig ziek werd, het was een vrouw. Zij maakte een gedicht, en de eerste regel daarvan is: De dood heeft mij een brief geschreven. Als de dood tikt op de ruiten van ons hui, op de deur van onze slaapkamer, dan moet u echt niet denken, dat wij al dadelijk zo gewillig zijn! Dan heeft ook de christen zijn strijd. Dan moet ook de christen door een moeilijke periode heen. En toch: uiteindelijk: Heere, in uwe handen beveel ik mijn geest! Zo stief Christus, zo stierf Stefanus, en zo sterft menig christen. De vaderlijke hand Gods neemt ons weg uit het leven. Dat is ons geloof, en in die hand geven wij ons over.

En nu, gemeente, de volgende vraag. Die gaat over de praktijk, die biedt de toepassing. Er staat: Waartoe dient ons dat wij weten, dat God alles geschapen heeft, en nog door zijn voorzienigheid onderhoudt? Wat hebben wij daaraan?  Wil de Catechismus zeggen. Heeft het nu? Wat doen wij ermee? Het antwoord is prachtig, er staat: Dat wij in alle tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toe-voorzicht hebben op onze getrouwe God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen al zo in zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen.

Dit antwoord geeft ons tal gedachten. Ten eerste: er wordt gesproken over geduld in tegenspoed. Wat tegenspoed is weet iedereen. Niemand is nooit geheel zonder tegenspoed. Een kind dat blijft zitten, de klas moet overdoen, weet al wat tegenspoed is! Jonge mensen, oude mensen, wij alleen hebben onze dagen van tegenspoed. En om dan geduldig te zijn. Om niet te klagen, om niet te mopperen, om niet te schelden, en om niet te vloeken! Het is voor ons allen een hele les. Om het alles te geven in de handen Gods, wat kunnen wij het er moeilijk mee hebben. Er zijn dingen die ons gewoon overkomen. Wij kunnen er niets aan doen. Wij hebben er niet om gevraagd, wij hebben het ook niet zelf veroorzaakt. Het komt over ons, tegen onze zin, tegen onze wil. Wij begeren het niet, wij hebben er een afkeer van, wij hebben het gevreesd, en toch kwam het. Zo gaat het gemeente, zo menigmaal in het leven! En dan vraagt de Heere geduld. Zeker, wij mogen de middelen gebruiken, dat is zelfs God gebod. Wij mogen vechten tegen onderdrukking, kwaad, ziekte en zonde, maar wij moeten ook geduldig zijn. Anders worden wij rebellen, revolutionaire, opstandingen, ontevredenen, murmureerteers, klagers, net als Israël zo vaak was op de woestijnreis.

In de tweede plaats: in voorspoed moeten wij dankbaar zijn. Ook dat is ons opgedragen. Wie gelooft in de voorzienigheid Gods is dan dankbaar in dagen van voorspoed. Hij is dankbaar als hij voorspoedig mag zijn, als hij werk heeft, als vader en moeder nog heeft, man, vrouw en kinderen heeft, als hij in vrede mag leven. Maar ook dankbaarheid moeten wij leren. Geen ondankbaarder schepsel, zegt men weleens dan een mens. Een hond beschaamt ons menigmaal door zijn dankbaarheid. Jesaja zegt in de Naam des Heeren: Een os kent zijn bezitter en een ezel zijn krib van zijn heer, maar mijn volk vergeet Mij. Wij vergeten God zo gemakkelijk. Waar is dan onze dankbaarheid?

Toen de welvaart in ons land kwam, nam het kerkbezoek af. De mensen gingen ’s zondags uit. In plaats van dankbaar te zijn, werden zij ondankbaar. In plaats van God te dienen uit dankbaarheid, keerden zij zich van Hem af. De Heere God misgunt ons niet de goede gave van het leven, maar wel vraagt Hij: Waar is uw dankbaarheid? En wat is dan ons antwoord? In de brieven van de apostelen staat menigmaal: Weest dankbaar!

David had in de jaren dat hij zwerven moeste een jaar lang ijverig gepast op de kudden van Nabal. Maar wat kreeg hij voor beloning? Niets! Nabal was ondankbaar, die arme dwaas. Zijn ondankbaarheid was zijn dood.

In de derde plaats, ons antwoord leert ons: in hetgeen ons nog toekomen kan een goed toe-voorzicht te hebben op onze getrouwe God en Vader. Wij weten niet, gemeente, wat ons nog kan toekomen, wat ons wellicht staat te wachten. Onzeker is de toekomst. Geen mens kan vooruitzien. De dingen lopen vaak heel anders dan wij verwacht hadden. Soms valt het mee, maar het kan ook tegenvallen. In die onzekerheid leven wij! Maar wat doet de christen? Hij bouwt op God. Dat is bedoeld met dat woord ‘toe-voorzicht’ in ons antwoord. Hij bouwt op God. En zegt niet het spreekwoord: Wie op God betrouwd, heeft op geen zand gebouwd? Toen Jesaja de profeet kwam bij koning Achaz wekte hij de koning op om op God te vertrouwen. Maar Achaz had er geen oren naar. En wat zegt dan Jesaja? Hij zegt: Als ge niet vertrouwt, wordt ge niet gebouwd.

Gemeente, zo’n woord moeten wij allen ter harte nemen. Wie niet vertrouwt, wordt niet gebouwd. Hoe onzeker de toekomst ook is, God regeert! Zijn raad zal bestaan en Hij zal al zijn welbehagen doen. Wat er ook gebeurt, wij vallen nooit uit de handen Gods.

Men zegt van een adelaar dat hij zijn nest bouwt op de rand van hoge rotsen. Men zou zo zeggen: De meest gevaarlijke plaats die men maar bedenken kan! En toch blijft het leven van de jongen arenden gespaard. De arend zelf zorgt daarvoor. Hij waakt over zijn jongen en beschermt ze. Ook ons leven lijkt vaak een leven aan de rand van de afgrond. Maar als God onze hemelse Vader is, dan waakt Hij en beschermd Hij ons.

In de vierde plaats: niets zal ons scheiden van de liefde Gods. Dat staat in ons antwoord. Geen schepsel zal ons van zijn liefde scheiden. En tot die schepselen behoort ook de duivel. Ook hij is een schepsel. Maar hij kan ons niet scheiden van de liefde Gods! Hij probeert steeds tussenbeide te komen, maar het lukt hem niet om God van ons te vervreemden.

Je hebt weleens een huwelijk waarin een derde zit te stoken. Die derde probeert dan bijvoorbeeld de vrouw op te zetten tegen haar man, of de man tegen zijn vrouw. En dan komt het er op aan dat men daar niet naar luistert. Zulke oorblazers moet men geen gehoor geven. Als er werkelijk liefde is, wordt er niet naar geluisterd. En zo is het nu ook, gemeente, met de liefde Gods. Wat de duivel ook doet en wat hij ook zegt, hij vindt bij God geen gehoord. De liefde Gods jegens ons wordt er niet door geschonden. De Heere blijft de Zijnen liefhebben.

En dat stoken kan natuurlijk ook komen van andere schepselen, die dan de handlangers van de duivel zijn! Wrede vorsten en vervolgers der christenen, woedden tegen de christenen! Nee, zegt de Heidelberger, zij scheiden ons niet van de liefde Gods. Gods liefde in onveranderlijk. Eeuwig is de liefde Gods. Onze liefde mag wankelen, de Zijne wankelt nooit. Die Hij eens heeft lief gehad, heeft Hij lief met een eeuwige liefde. Niet groot genoeg kunnen wij denken van de liefde Gods in Christus Jezus.

Als wij maar Gods kinderen willen wezen! Als zijn kinderen willen leven. Hem kinderlijk vertrouwen en kinderlijk vrezen en Hem kinderlijk dienen. Dan is er die eeuwige liefde Gods. Waar de duivel machteloos tegenover staat en waar alle schepselen, hoe kwaad en verdorven zij ook zijn, en hoe machtig en wreed, machteloos tegenover staan. De liefde Gods zal het houden, ook in de zwaarste noden en aanvechtingen. In alle spanningen en zorgen. En zelfs in de dood! Ook in de dood is er de liefde Gods.

Dan kan het zijn, gemeente, dat alles zich tegen ons keert. Dan ontvalt ons alles wat van deze wereld is. Niemand gaat met ons mee. Op ons eentje gaan wij de dood in. En de dood is een vijand. Toch: ook de dood is een schepsel. De dood zou er niet kunnen zijn als God hem niet gezonden had. Hij is een straf van God.

Maar als schepsel kan ook de dood ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus. Hoor maar wat Paulus zegt in Romeinen 8, in zijn zegelied. Ik lees: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? Nee, zegt Paulus, in dit alles zijn wij overwinnaars, door Hem die ons lief gehad heeft. En dan vervolgt hij: Want ik ben verzekerd dat nog dood nog leven, nog engelen nog overheden, nog machten, nog tegenwoordige nog toekomende dingen, nog hoogte nog diepte, nog enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onze Heere! U hoort: niets zal ons scheiden kunnen van de liefde Gods. Ook de dood niet! Ook de dood wordt door Paulus hier genoemd. Zie hier troost van alle waren christenen. En het mag ook uw troost zijn!

In de vijfde en laatste plaats: alle schepselen liggen zo in Gods hand, zegt de catechismus, dat zij tegen zijn wil zich nog roeren, nog bewegen kunnen.

Is dat niet, gemeente, een machtig beeld. Neem een grote mannenhand en leg daar in een weerloos musje. Het beestje kan zich niet roeren nog bewegen. De mannenhand houdt het beestje geheel omkneld.

Den zie, zo liggen nu alle schepselen, ook wij, in de hand Gods. Wij kunnen ons niet roeren nog bewegen zonder zijn wil. Geef Hij ons enige vrijheid, het is omdat Hij het wil. Geeft Hij de duivel enige vrijheid, het is omdat Hij het wil. Geeft Hij de vijanden van de kerk enige ruimte, vrijheid om de kerk te onderdrukken, het is naar zijn Goddelijke wil. Zonder Gods wil liggen zij roerloos in zijn hand, kunnen zij zich geen vin verroeren.

O, wat geeft dat een troost en vertrouwen aan het christenhart. Het geeft de christen moed. Alles ligt in Gods hand. En die hand is een vaderhand. Gemeente, zou u die troost willen missen? Ik zal niet naar voren brengen, wat men  in onze dagen hier allemaal tegenin brengt, alleen dit kan ik u wel zeggen: Het is alles even troosteloos. Troost is er alleen hier, in wat onze catechismus belijdt, op grond van Gods eigen Woord.

 

Alles in de handen des Vaders. Daarom zei de Heere Jezus Christus tegen zijn discipelen: Weest niet bezorgd! En Hij wees op de vogelen des hemels, en op de mussen en op de bloemen en Hij zei: De hemelse Vader voedt dezelve, en gaat gij niet de mussen en de bloemen ver te boven? Ach, waar is ons geloof? Hoe zwak zijn wij in het leven des geloofs. Wij zitten vaak diep in de zorgen. Wij hebben bitter weinig vertrouwen. Wij zitten terstond in zak en as. Wij durven God niet te laten regeren. Wij willen meesturen. Wat hebben wij nodig? Een waar geloof. Een geloof ook in de voorzienigheid Gods. Een geloof dat beleden is in de catechismus, en ook al eerder in onze apostolische geloofsbelijdenis. Dat geloof moeten wij leren. De Heere  wil het ons geven. Hij wil het ook in ons versterken en verlevendigen. U moet maar veel denken: God is de Schepper van hemel en aarde. Hij is de Almachtige. Hij is de Vader. En in alle zorgen en moeiten en in alle strijd moet u, u maar vastklemmen aan deze heerlijke belijdenis. Alle dingen liggen in Zijn hand. Geen schepsel kan zich nog roeren, nog bewegen zonder Zijn wil. En Zijn hand is een Vaderhand. Wat gelooft u? Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en aarde.

 

Amen.