Preek HC 4

Tekst: HC Zondag 4

 

Gemeente,

 

Toen een aantal jaren geleden door het Ned. Instituut voor Publieke Opinie, een zorg NIPO, een onderzoek werd in gesteld naar de geloofsopvattingen van de Nederlanders, een onder andere gevraagd werd of men ook geloofde in het bestaan van een hemel en van een hel, bleek dat verreweg de meeste noch in het bestaan van de hemel noch in het bestaan van de hel geloofden. En onder degenen die wel geloofden bleken velen wel in de hemel te geloven, maar niet in een hel.

Het geloof in het bestaan van een hemel heeft het dus onder ons ontkerstende volk, te midden van een verwereldlijkte samenleving langer uitgehouden dan het geloof in het bestaan van een hel. Nu is dat, als wij het van louter menselijke kant bezien, natuurlijk wel te begrijpen. Het bestaan van een hemel heeft een zekere aantrekkelijkheid. Onder degenen die christenen zijn, zullen er niet velen zijn die niet graag, als de dood komt naar de hemel gaan. Al hebben zij de hel afgeschreven, de hemel houden zij in ere. Als zodanig is de uitslag van het NIPO- onderzoek dus wel te begrijpen. Intussen, het zegt ons omtrent de werkelijkheid van het bestaan van hemel en hel natuurlijk niets.

Of er een hemel of een hel is of allebei, hang niet af van enig onderzoek. Niet wij mensen hebben daarover te beschikken. Hemel en hel zouden er ook zijn, al zou geen mens er meer in geloven. Wij kunnen wel menen dat er geen hel is, wij kunnen wel wensen dat er geen hel is, maar het bestaan van de hel valt daar mee niet weg. Hierin kan dus niet het NIPO- onderzoek ons leiden, maar alleen het onfeilbare Woord des Heeren. Wij zijn toegekomen aan de 4e zondag van de HC. Nog zitten wij in het stuk van de ellende. Pas in zondag 5 wordt dat anders; daarin gaat het over de verlossing. Zondag 4 voert ons in zekere zin naar een dieptepunt. Het gaat in deze Zondag over de straf van God die wij verdiend hebben door onze zonden. Er wordt in deze zondag gesproken over de rechtvaardigheid Gods, waardoor Hij toornt over de zonde, die Hij niet ongestraft kán laten.

Ik moet toegeven, gemeente, het zijn geen opgewekte klanken die ons tegenklinken uit deze Zondag van HC. Misschien is Zondag 4 wel de meest sombere zondag van heel de HC. Ik zeg u dat alvast maar van tevoren. Dan kunt u erop rekenen. En toch: Zelfs in deze zondag is uiteindelijk nog een lichtpuntje. In de laatste vraag en antwoord lees ik namelijk zowel barhartigheid als van de rechtvaardigheid Gods. God is óók barmhartig. Zie daar is het lichtpuntje! Maar dat staat helemaal achteraan in deze zondag en bovendien, niet dat lichtpuntje overheerst; wat overheerst is de duisternis, de nacht die door onze zonden is opgeroepen. En nu kunt u vragen: moeten wij dat allemaal weten? Is het wel goed om zo diep af te dalen in de menselijke ellende? Om in heel een dienst niets anders te horen dan van toorn en straf, van het oordeel van God en van de hel? Mijn antwoord is: dit hebben wij nodig als een plant gepoot wordt, wat doet men dan? Men legt de plant niet met wortel en al zomaar op de grond, op de oppervlakte van de aarde; Nee, men neemt een schopje en men steekt het in de grond en men woelt de grond los, en dan zet men de plant met de wortels diep in de grond. Anders kan die plant niet groeien. Wie te ondiep graaft, of de plant zomaar bovenop de grond legt, zal zien dat hij verdort. En zie, zo is het nu ook met het leven des geloofs; dat plantje moet diep gepoot worden; er meot gegraven worden, de grond moet los; wil het geloof werkelijk aarden, en groeien, dan mogen wij niet oppervlakkig te werk gaan. De diepte van onze zonde en schuld, de diepte van onze nood en ellende, de diepte van het oordeel en de toorn Gods, de diepte van hel en verdoemenis moeten aan de orde worden gesteld. Nee, niet om daarin als het ware te begraven, maar opdat uw geloofsleven geworteld zou zijn. u begrijpt het: Wie een plantje wil poten, mag niet heel dat plantje in de grond stoppen, alleen maar de wortels. Wat wij willen in deze dienst, met deze Zondag is niet: uw geloof begraven; wat wij willen is alleen maar, dat het dieper zal wortelen. Vandaar deze zondag.

Nu vraag 9. Doet God de mens geen onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan? Ik neem om deze vraag toe te lichten een voorbeeld: Stel, u hebt een gewicht van 100 pond. Een sterke man ziet er niet tegenop dat gewicht te dragen. Het is wel zwaar, maar voor hem toch niet té zwaar. Maar wie zou het ooit in zijn hoofd halen om tegen een kind van de kleuterschool te zeggen: Jij moet dat gewicht dragen? Dat kan toch niet? Zoiets onzinnigs doen wij toch niet, dat wij van iemand, die klein en zwak is, eisen, dat hij iets doet wat zijn krachten ver te boven gaat? Zouden wij zoiets wel eisen, dan waren wij onrechtvaardig, dan plegen wij onrecht. En zie, dat bedoelt nu de HC met deze vraag: doet dan God de mens geen onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist, wat hij niet doen kan? Want hoe zwaar is het volbrengen van de wet, de wet Gods! Tien geboden zijn ons gegeven; en elk van die geboden weegt zo zwaar. En wij zijn zwak. Zwak van moed en klein van krachten, zegt de psalmdichter. Wij kunnen de last van de wet niet dragen. En toch moet het, God eist het! Nog altijd staat Gods wet geschreven in onze Bijbel; nog altijd wordt elke zondag de wet gelezen! Het moet, het kán niet! God eist, en wij zijn machteloos! Hoe zit dat nu? Is dat onrecht? Doet God de mens onrecht met dit alles van ons te eisen? Weet God dan niet dat wij machteloos zijn? gemeente, is er onrecht bij God? Nee, zegt u, dat kán niet. U hebt gelijk! Onrecht bij God, dat is uitgesloten. Maar hoe zit het dan? De HC antwoord: Nee, want God heeft mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen; maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid van deze gaven beroofd.

De HC wil zeggen: dat wij zo machteloos zijn, dat is onze eigen schuld. Nee, God is niet onrechtvaardig, de schuld ligt bij onszelf. Eens, te weten in het paradijs, hadden wij de gave hadden wij de kracht om de wet Gods te volbrengen. En dat wij die kracht nu missen is hieraan te wijten dat wijzelf ons van die krachten en die gaven hebben beroofd. Zo zal dus de vinger naar onszelf moeten worden uitgestoken: Ik ben zelf de schuldigee. Ik ben zelf schuldig  als het gaat over het dienen van andere goden, over het vloeken en zweren, over het schenden van de sabbat, over het onteren van mijn ouders, over het haten en doden, over het hoereren en stelen, over het lasteren en liegen, over het begeren van wat van een ander is. Ik ben zelf schuldig. Nooit kan ik mij verschuilen achter mijn onmacht. Mijn onmacht is zondige onmacht, is schuldige onmacht. Dat ik niet kan, dat is mijn schuld. Hoevaak hebben wij het gehoord: maar ik kan mij toch niet bekeren? Nooit heb ik gehoord dat ze daar aan toevoegden: Dominee, het is allemaal mijn eigen schuld! Want dat zou er nog mee te praten zijn. met onze onmacht moeten wij voor God komen in de schuld. En dan is er ook vergeving. Men blijft staan voor de muur van de onmacht; en men ziet niet dat in die muur een opening is. Waar men doorheen kan gaan. De opening van oprechte schuld, belijden voor God. Die opening hebben wij niet aangebracht, maar God. Tot ons behoud.

God heeft dus de mens alzo geschapen dat hij de wet kon volbrengen. Het was niet zwaar voor eerst mensenpaar om de wet van God te volbrengen. Zij hadden er hun lust en vreugde in. Gods wet was hun vermaak. Maar, zegt onze HC, door twee oorzaken, zijn wij van deze kostelijke gave beroofd: door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid. De duivel kwam in het paradijs, met zijn ingevingen; de mens werd ongehoorzaam, het was een moedwillige ongehoorzaamheid, en zo kwam hij ten val.

En nu de vraag: is dit alles alleen maar verleden tijd? Behoort het alleen maar tot het verre verleden, tot de geschiedenis? Ons antwoord is: Nee, het is ook actualiteit! Het is nog altijd voortdurende werkelijkheid. Nog zijn er de ingevingen des duivel, nog is de moedwillige ongehoorzaamheid. De duivel komt steeds met zijn ingevingen. Wat zullen onze oren daarop gespitst moeten zijn. de duivel heeft een zachte maar indringende stem; zo spreekt hij ons aan in ons binnenste; en dan is hij zo gevaarlijk. Let toch op de ingevingen des duivels. Hij kan dus komen aan de deur van uw hart, met zijn ingevingen. Hij kan echter ook tot u komen in de gedaante van anderen. In het paradijs kwam hij tot Eva in de gedaante van een slang en tot Adam kwam hij in de gedaante van Eva, want Eva heeft Adam verleid, zoals zijzelf was verleid door de slang. De duivel kan dus tot u komen, met zijn ingevingen, in de gedaante van uw eigen vrouw, in de gedaante van uw eigen man, in de gedaante van uw vrienden of kennissen, in de gedaante van andere schepselen, wie ze ook zijn! maar er is ook: de moedwillige ongehoorzaamheid. Wij luisteren niet naar Gods Woord, en zo komen wij ten val. Ik zeg ‘wij’. Ja, want de HC zegt: de mens en al zijn nakomelingen. De duivel heeft ons ook verleid! Wij zijn één met Adam. Het is alsof ik daar stond in het paradijs; ik ben daar gevallen. Ik ben daar machteloos geworden, zodat ik de wet van God niet kan houden. Zo is het dan ook voor mij alle reden om mij te verootmoedigen voor God. Om Hem mijn machteloosheid te belijden, namelijk als schuld. Zie, dat is de weg tot de vergeving der zonden, de weg der zaligheid.

 

Nu de volgende vraag, vraag 10: Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? U hoort het wel nu komt de straf aan de orde. Als in het burgerlijke leven door iemand de wet is overtreden, en hij wordt gesnapt, dan wacht hem straf. Jaarlijks worden er duizenden bekeuringen uitgedeeld. Jaarlijks komen er honderden in de gevangenis. De taak van de overheid is het straffen van de overtreders van de wetten van de staat, het straffen vooral van de misdadigers. Ons rechtsgevoel zegt, dat dit straffen billijk is. Wij zeggen weleens: het recht moet zijn loop hebben. En als wij zien op wat er allemaal gebeurt in de wereld, dan zijn wij geneigd om te zeggen: de straffen zouden zwaarder moeten zijn. ons rechtsgevoel komt in opstand als wij zien dat het kwaad o in het geheel niet of maar matig gestraft wordt. wat in Amsterdam gebeur dis, in de week die achter ons ligt moet gestraft worden. Voor miljoenen guldens is vernietigd en dat terwijl aan de rand witten van een nationaal bankroet; dit kan niet getolereerd worden. Dat zegt ons rechtsgevoel, maar dat zegt ook het Woord. Maar zou nu, gemeente, hetzelfde niet gelden ten aanzien van onszelf en ons overtreders van Gods wet? Wij zijn God ongehoorzaam geworden, wij zijn Hem ontrouw geworden, wij zijn van Hem afgevallen. Kan God zulk een ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Ons geweten moet zeggen: nee. Wij kunnen niet anders doen dan God gelijk geven. Wij kunnen niet anders dan buigen onder zijn heilig recht. Wij kunnen niets anders dan ootmoedig buigen onder Gods straffende hand. En niet alleen een geweten zegt het, Gods Woord zegt het ook! in het derde gebod staat: de Heere zal geenszins onschuldig houden degenen die zijn Naam ijdellijk gebruikt. Geenszins onschuldig! En dat geldt waarlijk niet alleen maar voor de overtredingen van dit gebod, nee van de overtredingen van alle geboden. Steeds moet de Heere zeggen: ik zal u geenszins schuldig houden!

Wat vernederend voor ons allen. Allen schuldig, allen strafvaardig. Allen hebben wij genade nodig. Zonder genade zijn wij verloren. En nu het antwoord op deze vraag: Nee, geenszins, maar God vertoornt zich schrikkelijk, beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig straffen; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijf in al hetgeen geschreven si in het boek der wet, om dat te doen. Dit antwoord, gemeente, bepaalt ons bij 4 dingen.

 

In de eerste plaats: Er wordt gesproken over Gods toorn. In God is ook toorn. Meermalen lezen wij daarover in de Schrift. Soms staat er: en de toorn Gods ontstak tegen die of die. Toen David gezondigd had door het volk te laten tellen, ontstak tegen hem de toorn Gods. Toen de Israëlieten in de woestijn zich vermengen met de Moabieten, ontstak tegen hen Gods toorn. Zo vaak het volk in de woestijn murmureerde tegen God, ontstak tegen hen de toorn Gods. Als Israël later in Kanaän andere goden dient, dan ontsteekt tegen hen de toorn Gods. God kan dus toornen. Wij zullen ons van God een niet te flauwe voorstelling mogen maken. Wij mogen ons God niet voorstellen als een soort Eli- figuur. Van Eli lezen wij, dat hij zijn zoons, hoewel die zoons, als priesters heel veel kwaad deden, toch nooit zuur aanzag. Hij zeg alles door de vingers. Hij was een vroom man, maar ook een slap man. Zo was Eli. Maar God is zo niet. God is heel anders! Hij kan toornen. Niet dat er in God onbeheerstheid zou zijn. onze toorn is vaak onbeheerst. Zij is een uitbarsting; zo is Gods toorn niet. Die is volkomen beheerst, maar toch: werkelijk toorn, en zelfs geduchte toorn. Wij lezen van menig Bijbelheilige dat hij gebeefd heeft onder de toorn Gods. Dat de toorn Gods hem verschrikte. In psalm 90 staat: wij vergaan door uw toorn en door uw grimmigheid worden wij verschrikt. In Psalm 6 zegt de dichter: O HEERE, straf mij niet in uw toorn, kastijd mij niet in uw grimmigheid.

Gemeente, enig besef wat de toorn Gods over onze zonden zullen wij allen moeten hebben. God vertoornt zich schrikkelijk over de zonden. De zonden zijn dus waarlijk geen kleinigheid. U kunt er niet achteloos aan voorbijgaan. Als wij onze zonden zien in het licht van Gods toorn, dan zien wij ze pas recht. Hoe begerig worden wij dan naar Gods genade. Dus is God is toorn.

 

In de tweede plaats: onze zonden zijn zowel aangeboren als werkelijk. De HC zegt: Hij vertoornt zich schrikkelijk beide over de aangeboren en werkelijke zonden. De aangeboren zonde, zijn de zonden waarmee wij in de wereld komen. Die brengen wij mee bij onze geboorte. Wij erven ze van ons voorgeslacht. En als de HC spreekt over ; werkelijke zonden’, dan bedoelt hij: zonden die wij dagelijks begaan. En die zijn er, die zijn er zelfs genoeg. Elk woord dat verkeerd is, is zulk ene werkelijke zonde, elke daad die verkeerd is, is zulk een zonde; en elke gedachte en begeerte die verkeerd is, is ook zulk een werkelijke zonde. Wij hebben dus aangeboren en werkelijke zonden. U begrijpt het wel: Er blijft van ons niets over. Het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat; zegt Jesaja; van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheel aan hetzelve, maar wonden en striemen en etterbuilen… zo zijn wij in Gods oog; vanwege onze aangeboren en werkelijke zonden. Wij zullen dan ook geheel moeten worden gered en genezen. De Heere zal ons gans en al moeten verlossen. Wij hebben een Verlosser nodig die ons haalt uit het lijk, waarin wij tot onze oren verzonken liggen. En zulk een verlosser is de Heere JC. Hij alleen.

 

In de derde plaats: de HC spreekt over een tijdelijke en eeuwige straf. Er staat: God wil die zonden door een rechtvaardig oordeel tijdelijke ne eeuwig straffen. Wat de eeuwige staf is dat hoeven wij u nauwelijks te zeggen: Onze HC denk hier aan de hel. Die is een eeuwige straf. spreekt niet de Heere JC zelf over een oneindig vuur ene een worm die niet sterft. Dat er een hel is en dat de hel eeuwig duurt, is waarlijk niet maar een verzinsel van mensen. Dat is niet spookbeeld dat opgeroepen zou zijn door wat boosaardige predikanten, om de mensen bang te maken. Zo gemakkelijk kunt u zich van de leer van een eeuwig verderf en van een altoosdurende hel niet afmaken. Ik weet: het is niet onze taak altijd hel en verdoemenis te preken, wij zijn dienaren van het Evangelie; maar dat Evangelie zal nooit recht worden verstaan als iwj niet ook weten van een eeuwig verderf. Christus zelf preekt ook de hel. Gaat de hel geheel en al verdwijnen uit de prediking, dan verliest zij alle ernst en alle waarde. Dan heeft het geen zin meer om de mensen te vermanen en te waarschuwen en op te roepen tot geloof en bekering. Dan behoeven wij niet meer te preken: ik bid u laat u met God verzoenen. Waar de hel verdwijnt uit de prediking en uit het geloofsleven van de mensen, daar houdt men nog maar een schaduw over van het ware christelijk geloof, daar verdwijnt op de duur dat geloof en al. Er is dus een eeuwige staf van God te weten de hel en wij zullen ermee moeten rekenen. Wij zullen ons moeten haasten om ons levenswel, tot Hem die dood en hel heeft overwonnen, zodat wij kunnen zeggen: Dood waar is uw prikkel? Hel waar is uw overwinning? Maar er zijn ook tijdelijke straffen van God. En dan denken wij, gemeente, aan zieken, oorlogen, rampen, tegenspoeden en allerlei ellende in deze wereld. Wij doen er goed aan daarin Gods straffende hand achter te zien. Toen David erg ziek was zei hij: Daar de angst der hel mij alle troost deed missen. Hij gevoelde in zijn ziek- zijn de toorn Gods. Hij deed als Hizkia, toen hij op zijn ziekbed lag, vernederd hij zich voor God. Een christenmens buigt onder de hand des Heeren in alles wat hem aan tegenspoed in het leven overkomt en zo vind hij in zijn zorgen, in zijn pijn, in zijn verdriet een weg naar God en daarbij de genade bij God.

 

In de vierde plaats: op de zonde rust ook de vloek. De HC zegt: God heeft gezegd: vervloekt is een iegelijk die niet blijf in het boed der wet om dat te oden. Dat is een tekst uit Deut. 27. De vleok daar uitgespoken over alle overtreders van de wet Gods. De vloek. Wij leven als zondaren onder Gods vloek. Zijn vloek rust op ons. Ook onder mensen komt het weleens voor dat men elkaar verwenst en vervloekt. Dat is bijkans het ergste wat er kan gebeuren. Dan is de twist hemelhoog gestegen. Niet zo gauw komt men er toe, iemand te vervloeken. Menigmaal is zo’n vervloeking machteloos. Een uiting van machteloze woede. Men kan die ander geen kwaad doen, en dan verwenst en vervloekt men hem. Gemeente, wat bij ons zondig is, da tis bij God heilig. Heilig is Hij in zijn vervloeken. In heilige toorn heeft Hij na de zondeval de aarde vervloekt, en heeft hij vervloekt de zonderen al tezamen.

En die vloek is niet machteloos. God kan zijn vervloekingen effectief maken en Hij doet dat ook. in zijn straffen ervaren wij zijn vervloekingen. Dat verworpenen in de hel liggen en eeuwig onder de vervloeking Gods. Maar nu begrijpt u ook wat Paulus bedoelt heeft, toen hij zei, dat de Heere JC een vloek is geworden voor ons! Onze vloek heeft Hij op zich genomen. Hij is vervloekt in onze plaats. Al de troost van het Evangelie is in dit ene woord begrepen: Christus een vloek voor ons! Laat dan dit woord Gods, aangehaald in de HC: vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Ons uitdrijven in de armen van Christus, die een vloek is geworden voor ons.

 

En nu vraag 11 van onze zondag. Is God dan ook niet barmhartig? De Cat. wil zeggen: Dat is Hij toch ook? barmhartig? Getuigt niet de hele Schrift van die barmhartigheid Gods? Is niet de Bijbel vol van Gods genade? Hoe kan het dan, dat enerzijds zoveel gesproken wordt van zijn toorn en van zijn straf en oordeel? Het antwoord luidt: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist zijn gerechtigdheid dat de zonde, welke tegen de Allerhoogste Majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste straf, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. God is barmhartig én rechtvaardig. Hoe komt de Cat. ertoe dat te belijden? Wel, de Schrift zelf leert het ons. Wilt u een paar teksten die het bewijzen? In Exodus 34 staat met zoveel woorden: de HEERE is barmhartig en groot van lankmoedigheid. In Psalm 7 staat: laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig de rechtvaardige, Gij die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God! En in diezelfde psalm staat ook: God is een rechtvaardige Rechter en een God die te allen dag toornt. In Nahum 1 staat: Een ijverig God een Wreker is de HEERE, een Wreker is de HEERE en zeer grimmig; een wreker is de HEERE aan zijn wederpartijders, en Hij behoudt de toorn zijn vijanden. De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht, en Hij houdt de schuldige geenszins voor onschuldig. Uit al deze teksten ziet u dat de Heere God dus ook rechtvaardig is: barmhartig en rechtvaardig.

Nu moet u echter niet denken dat het één en het ander in God strijdig is met elkaar. Op een goddelijke, en voor ons ondoorgrondelijke wijze zijn Zijn rechtvaardigheid en zijn barmhartigheid één. Hij is rechtvaardig in Zijn barmhartigheid en Hij is barmhartig in Zijn rechtvaardigheid. Maar voor ons betekent dit alles wel, dat Hij de zonden straft. Zij zijn begaan, zeg de HC, tegen de allerhoogste majesteit. God is de allerhoogste majesteit; en daarom moet Hij ze ook straffen met de eeuwige straf aan lichaam en ziel.

Wanneer iemand hare Majesteit de koning(in) heeft beledigd kan hij gedagvaard worden wegens de misdaad van majesteitschennis. Op majesteitsschennis staat een zware straf. En dat is te begrijpen. Welnu, onze zonden tegen God zijn ook majesteitschennis. Wij hebben de Hoogste Majesteit ermee geschonden. Als u zó de zonden ziet, dan wordt het u wel duidelijk waarom God ze met de hoogste straf straft. Te weten een eeuwige straf aan lichaam en ziel. Let wel er staat: lichaam en ziel. De hel is niet alleen maar een straf voor onze ziel, als ons lichaam in de aarde begraven zal liggen; ook een straf naar het lichaam. Er is al veel over te doen geweest, hoe wij ons het vuur van de hel moeten voorstellen. Ik meen, gemeente, dat wij ons daarvan nauwelijks enige voorstelling van kunnen maken. Wij kunnen alleen zeggen: naar lichaam en ziel zal de mens die verloren gegaan is, liggen in het vuur van de hel. Als hij sterft alleen wat zijn ziel betreft, maar eenmaal, na de jongste dag zal hij ook met zijn lichaam in de hel liggen. De Heere Jezus verteld van de rijke man, dat hij zijn ogen opsloeg zijnde in de eeuwige pijn. En zoveel leed hij dat smeekte om een druppel water, die hem echter toch niet gegeven werd. De arme Lazarus daarentegen werd getroost in Abrams schoot. De rijke leed pijn en de arme Lazarus genoot vreugde en vertroosting. Al deze dingen zullen wij niet mogen vergeten wij zullen niet voorbij moeten gaan aan de rechtvaardigheid Gods. Wij mogen niet denken dat er geen hel is. Wie dat wel denkt, bedriegt zichzelf. Wat ons te doen staat dat heeft Paulus al een in één van zijn brieven onder woorden gebracht, hij zie: De schrik des Heeren moet u bewegen tot het geloof. Als een hen jonge kuikens heeft, en er dreigt gevaar, wat ziet men dan? Dan vluchten die jonge diertjes onder de veilige vleugels van moederhen. Christus heeft gezegd: ik heb u bijeen willen vergaderen zoals een hen haar kiekens. Hij breidt zijn vleugelen uit en onder zijn vleugelen zijn wij veilig. Hij is de moederhen. Er dreigt ons groot gevaar. Het gevaar van een eeuwige straf naar lichaam en ziel. Kunnen wij het ontgaan, kunnen wij wederom tot genade komen? De Heer is rechtvaardig. Hij kan de zonden niet door de vingers zien. Hij heeft ze nog liever gestraft aan zijn eniggeboren Zoon dan dat Hij ze ongestraft zou laten. Maar Christus Jezus is een vloek geworden, voor ons. De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem. Als onze Cat. Hier in deze zondag de verlorenheid en schuld ja de verdoemelijkheid en ellende van de mens zo diep ophaalt, dan heeft dat tweeërlei reden. De eerste reden is, de Cat. Wil ons brengen tot de ware de ware verootmoediging voor God, zodat wij tot Hem gaan arm en verslagen. En de tweede reden is, de HC wil met dit alles ons laten zien uit welke diepe nood en ellende Christus heeft verlost. Welk genade in Hem is. Alles wat u leest in deze zondag moogt u overbrengen op Chr. Op Hem is God vertoornd geweest. Hij is geworden zonde voor God, voor ons. Hij kwam onder het rechtvaardig oordeel God. Hij droeg de straf, de tijdelijke straf en ook de eeuwige straf. Hij nam de vervloeking die op ons lag op zich. Het ziet alles dus op Christus.! En doordat het op Hem kwam, kunnen wij vrijuit gaan. Wie in de Zoon gelooft, de toorn Gods ligt niet meer op hem. Wie in de Zoon geloofd, die is al veroordeelt. Het vonnis is gevoeld, de terechtstelling zal volgen.

Zo drijft onze ellende ons uit tot Christus. In wie God zowel zijn rechtvaardigheid als zijn barmhartigheid getoond heeft. Zijn rechtvaardigheid, want Hij stierf aan het vloekhout, maar ook zijn barmhartigheid, want het was voor verloren zondaren, tot hun behoud. Uw behoud in Christus zoeken, dat is het waartoe de Cat. u brengen wil. Waartoe God zelf u brengen wil. In de weg der vernedering brengt Hij u tot de zaligheid ie in Christus Jezus is. Schik u dan in de die weg. Ga die weg. Heb een verlagen geest, maar end u  tot Hem die gezegd heeft: Wend u tot Mij, alle einden der aarde, waar dus ook maar zondaren wonen, wend u tot Mij alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer.

Amen.