Tekst: HC Zondag 7, vraag 21-23
Gemeente,
Er staan in onze HC bepaalde vragen, die men kernvragen mogen noemen. Meer nog dan andere vragen raken zij de hoofdzaken van ons christelijk geloof. Tot deze kernvragen behoort zeker ook de Vraag die deze avond vooral aan de beurt is. Deze vraag luidt: wat is een waar geloof? Het antwoord zegt: een waar geloof is niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, hetwelk de HG door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om de verdiensten van Christus’ wil. In onze dagelijkse omgang met mensen, in onze gesprekken, valt niet zelden het woord ‘geloof’! soms stelt men ons de vraag: van welk geloof bent u? ook stelt men ons wel eens de vraag: geloof jij dit, of geloof jij dat? Ja, in onze tijd voegt men daar vaak het woordje ‘nog’ aan toe. Geloof jij dat nog? Men wil zeggen: ik niet of: ik niet meer. Uit dit alles is toch wel af te leiden, gemeente, dat in onze christelijke religie het geloof zeer hoog staat aangeschreven. Er is niets waar het in onze religie zozeer op aan komt als op het geloof. Wie het heeft over het geloof, heeft het over het allerbelangrijkste. Niets is belangrijker dan het geloof. Calvijn zegt: het geloof is het voornaamste werk van de HG. En eigenlijk kunt u dat ook zelfs wel nagaan. Zie eens, na de vraag in onze zondag, daarin staat, dat niet alle mensen zalig worden. Antwoord: Nee, zalig worden alleen degenen, die in Christus geloven, Hem worden ingelijfd, Hem en al zijn weldaden aannemen. Met andere woorden: Het geloof alleen maakt zalig. En zie, daar gaat nu de vraag die wij thans aan de orde stellen, nog dieper op in! Het is alsof de HC wil zeggen: en als het dan zo in het bijzonder aankomt op het geloof, wat is dat dan geloof? Vertel er iets van! Zeg eens wat het geloof is! Zeg eens wat het ware geloof is. Gemeente, als het over het geloof gaat, dan moeten wij zekerheid hebben. O wee als wij ons zouden vergissen! Stel dat iemand sterft, voor God verschijnt, en hij heeft wel geloof, maar niet het ware geloof. Worden alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Wie dan bedrogen uitkomt, die komt voor eeuwig bedrogen uit. Herstel is dan niet meer mogelijk. Ik mag misschien een beeld gebruiken. Zo af en toe lezen wij in de krant, dat er valse bankbiljetten in omloop zijn gebracht. Een of andere misdadiger heeft bedrog gepleegd. Hij heeft bankbiljetten nagemaakt. Briefjes van 100 gulden of van 1000. Natuurlijk heeft de man die ze vervalste die bankbiljetten zo nagemaakt, dat zij sprekend lijken op echte. Op het eerst gezicht dus geen verschil! Er moet soms zelfs een loep aan te pas komen, om het valse bankbiljet te onderscheiden van de echte. En vaak moet men zelfs een vakkundig man zijn, om de valse bankbiljetten te kunnen onderkennen en te achterhalen. U begrijpt wel, in feite hebben de nagemaakte bankbiljetten geen enkele waarde. Al had u er een hele zak vol van, als zij ontdekt zouden worden als vals, dan kon u de hele zak inleveren, en u kreeg er geen cent voor terug. Alleen de echte bankbiljetten hebben waarde, de nagemaakte, de valse niet. En zie, zo is het nu ook met het geloof! Het geloof dat wij hebben moet echt zijn. het mag geen nagemaakt, geen geïmiteerd, geen vals geloof zijn. alleen het ware geloof behoudt de zondaar, behoudt de zondares. En nu begrijpt u ook, gemeente, waarom er staat in de HC: wat is een waar geloof? De HC vraagt niet in het algemeen: wat is geloof? Nee. Wat is een waar geloof? En dan nu, gemeente, het antwoord. Om u een beetje te helpen om dit antwoord te verstaan, u moet erop letten, dat dit antwoord vooral twee woorden van heel veel belang zijn! en dat zijn de woorden ‘weten’ en ‘vertrouwen’. Er staat: het geloof een zeker weten en een vast vertrouwen! U wilt weten wat het ware geloof is? Het is een zeker weten en een vast vertrouwen. Men zou kunnen zeggen: daaruit bestaat het geloof: uit een zeker weten en een vast vertrouwen.
In de eerste plaats dus uit een zeker weten. Ik moet wat weten, ik moet enige kennis hebben! En anders kan ik niet geloven. Als de kennis ontbreekt, dan is er geen geloof. Want het geloof is kennis! Zo zegt onze Heidelberger; zo heeft ook Calvijn het gezegd in zijn beroemde Institutie. Het zou best kunnen zijn, gemeente, dat u dit op het eerste gezicht wat vreemd aandoet. U denkt, of u zegt: kennis? Kennis is toch niet zo belangrijk? Of u denkt: kennis-, dat is maar een historisch geloof. Een mens kan zakkenvol kennis hebben, en toch naar de hel gaan. Moet u eens horen, wat u daar zo-even zei, dat is waar, daar hebt u gelijk in, een mens kan zakkenvol kennis hebben en toch verloren gaan. Alleen nu moet u wel onderscheid maken. Niet alle kennis is gelijk. Er is een kennis, wij geven het toe, waar men geen enkel profijt van trekt voor de eeuwigheid. Maar, en dat moet ook gezegd worden, er is daarnaast een kennis waar een mens wel degelijk profijt van trekt voor de eeuwigheid. En zie, die laatste soort van kennis is hier in deze vraag van de HC bedoeld. Daarom zegt de Heidelberger: het ware geloof is kennis. Laten wij daar nog wat dieper op ingaan. Wij zeiden al: er IS een kennis waar een mens niets aan heeft als ’t gaat over zijn eeuwige zaligheid. Wil ik eens een voorbeeld geven van dit soort kennis? Stel er is op een vergadering van een mannenvereniging of een bijeenkomst van lidmatenkring, of bij een andere gelegenheid, iemand, wie het dan ook is, die almaar laat merken dat hij zoveel weet, en dat hij het zo goed weet; hij kan niet luisteren naar een ander, hij weet het! Kijk, dat is een kennis waar de mens niets mee opschiet! Zo’n kennis heeft geen nut. De apostel Paulus heeft gezegd van dit soort kennis: zij is ijdel, zij maakt opgeblazen, zij heeft geen nut! Men geurt ermee, maar men sticht er niet de ander mee. En het kan ook zijn, dat iemand alleen maar kennis heeft; maar er in het geheel niet naar leeft. Aan zo’n kennis heeft de mens niets; het redt hem niet. maar nu een ander voorbeeld: er is een jongen of een meisje op catechisatie, of in de kerk, en er wordt onderwijs gegeven. De predikant of ouderling of wie het dan ook is, vertelt of catechiseert of preekt uit de Bijbel of uit de Catechismus; en dat meisje of die jongen luistert, luistert met het hele hart; drinkt het in, neemt het in zich op; het doet die jongen iets, het doet dat meisje iets. Zij krijgen kennis van het Evangelie, van de Heere JC, van de weg der zaligheid! Van eigen zonden en van Gods genade, zie die kennis is hier bedoeld! En die kennis is wel profijtelijk; daar heeft men wel wat aan! Die kennis, zegt de HC, is een stuk van het geloof. Behoort tot het ware geloof. En nu zal het u ook wel duidelijk zijn waarom juist het geven van onderwijs zo noodzakelijk en nuttig is; en waarom dus ook het ontvangen van onderwijs zo noodzakelijk en nuttig is. Het geven en ontvangen van onderwijs in de christelijke leer, dat is het middel, waarvan God zich bedient om mensen, jong en oud, te brengen tot de ware kennis des geloofs. Dat doet mij denken aan wat de bekende vader Brakel weleens gezegd moet hebben. Een predikant, zei hij, die op zijn sterfbed in zijn hart niet gevoelt, dat hij getracht heeft de mensen te leren, de jongeren te catechiseren en ook de ouderen te leren, kan niet sterven met een gerust geweten! Leren is ons werk, leren is ons ambt! Wij heten herders en… leraars! En de gemeente heeft de roeping zich te laten leren. En dat is geen zinloos werk; nee, dat is als de Heere het wil zegenen een zeer vruchtbaar werk, dat is het inplanten van het ware geloof in harten van zondaren. Want wat is een waar geloof? Een waar geloof is een zeker weten of kennis…! Nog één ding in dit verband. Er staat: Een ZEKER weten. Bedoelt is: een weten met zekerheid. Wat wij preken en wat wij leren, dat is niet een menselijke mening, een losse gedachte, iets dat wankel staat, dat geen grond heeft, dat twijfelachtig is, dat al bij het minste zuchtje wind kan omvallen; nee, iets dat vast staat, onwrikbaar vast, een geloof dat zeker is. Calvijn zegt: het gaat in de kerk niet om twijfelachtige dingen of om waarschijnlijkheden, het gaat om zekerheid! Wat wij u leren, op grond van de Schrift, en op grond van de belijdenis der kerk, dat staat vast, dat is gewis waar. Toen Luther overleden was, vond met op zijn bureau een klein briefje. Op dat briefje stond een persoonlijke geloofsbelijdenis, door Luther zelf geschreven. Vlak voor zijn dood, en de laatste woorden daarvan waren: dit is gewis waar! Toen men aan Ursinus, de opsteller van de HC, op zijn sterfbed vroeg of hij zeker was vna zijn zaligheid, was zijn antwoord: Certissimus, dat is: volkomen zeker! Gods Woord is waar, en daarom man ons geloof zeker zijn. wij mogen met zekerheid erop vertrouwen dat Gods Woord waarheid is, dat zijn beloften gewis zijn. wie daar met zijn hele hart op vertrouwt, wordt niet geslingerd heen en weer als een riet, maar mag zeggen wat hier staat in onze Heidelberger: Een waar geloof is een zeker weten. En nu, gemeente, wat er nog meer staat over dit weten, over deze kennis. Ik lees: waardoor ik voor waarachtig houd, wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard! Hoort u het? Ziet u het? U geeft er toch wel acht op? Wat God in zijn Woord geopenbaard heeft, dat houd ik voor waarachtig, en daarom is mijn geloof zeker. O het komt op het Woord aan! Neem het Woord wet, en wij hebben niets meer. Wij zijn doodarm en eeuwig verloren. Het Woord, dat zullen ze laten staan, zei Kohlbrugge. Het Woord, dat moeten wij ook laten staan. Dat Woord dat mij veroordeelt, en zegt dat ik een verdoemelijk mens voor God ben; dat Woord dat ook zegt, dat in Christus mijn zaligheid is, en dat ik met mijn hele hart er op vertrouwen mag. En als ik dan zeg: ik zit boordevol twijfel; het ongeloof speelt mij dag aan dag parten, dan zegt God: en nochtans is mijn Woord waarachtig!
Gemeente, de grote mannen in het koninkrijk Gods hebben geworsteld met het Woord van God. Daar waren zij mee bezig. Zij zochten niet allerlei dingentjes in zichzelf. Zij vroegen zelfs niet in de eerste plaats: heb ik dit wel meegemaakt of heb ik dat wel meegemaakt, maar zij worstelen om houvast te hebben aan het Woord Gods! Zij hingen aan dat Woord zoals een drenkeling hangt aan het touw dat het toegeworpen is om hem te redden. Je ziet op een plaatje weleens bergbeklimmers. Zij hangen soms tegen steile, kale rotsen, en het enige wat hen vasthoudt is het touw om hun middel. Zo hangen zij boven een gapende afgrond. Maar met touwen zijn zij aan elkaar verbonden. Als de één valt, valt ook de ander. Zo is het nu ook met het geloof, waar hier de HC over spreekt. Wij hangen aan het Woord Gods, en in dat Woord aan Christus. En omdat Christus niet valt, en zijn Woord ook niet, vallen wij ook niet. de Heidelberger zegt: waardoor ik alles voor waarachtig houdt wat ons God in zijn Woord geopenbaard heeft.
Maar nu, gemeente, het tweede. Immers, u hoorde het al: het ware geloof is niet alleen kennis, het is ook vertrouwen. Ja, de Heidelberger zegt: een VAST vertrouwen. Wij vermoeden dat vooral deze woorden u niet vreemd in de oren zullen klinken. Geloof, dat is vertrouwen. Ook als in de volksmond het woord geloof gebruikt wordt, dan heeft het de betekenis van vertrouwen. Als ik geloof, dat u mij helpen zal, dan heb ik in u vertrouwen. Elke man gelooft zijn vrouw, elke vrouw gelooft haar man; zij hebben wederzijds vertrouwen in elkaar. En zie, zo is het nu ook met het ware geloof dat een mens zaligmaakt! Dat geloof is ook vertrouwen. Wat houdt dat vertrouwen in? De Catechismus zegt: dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is uit louter genade, alleen om de verdiensten van Christus wil. Gemeente, wat een prachtig antwoord toch! Wat rijk! Ik vertrouw dat niet alleen anderen maar ook mij vergeving van zonden geschonken is. Er staat: niet alleen anderen! Ziet u, wij zijn altijd geneigd om te zeggen: voor mij zal het wel niet wezen. Ik weet het, er zijn mensen die, hoewel zij jarenlang geleefd hebben onder het Evangelie, toch nooit verder komen. Voor mij zal het wel niet wezen…! Dat is niet voor iedereen weggelegd…! Ik zal nooit vergeten hoe eens een oude man op zijn sterfbed, hij was al diep in de 80 jaar, en had trouw meegeleefd met de kerk, tegen mij zei: God heeft de schuld dat ik het nooit gekregen heb! De duivel blaast het mensen in de oren: wel voor anderen niet voor u. dat is één van de listen van de duivel. Maar wat zegt het geloof? Niet alleen voor anderen, maar ook voor mij! Dat is de taal van onze Belijdenis! Dat is de taal des geloofs! Toen Abraham Izaäk moest offeren, toen begreep ook hij er niets van. Hij zal wel gedacht hebben: waarom moet dat nu? En waarom moet ik dat nu doen? Maar wat lezen wij? Dat hij op God vertrouwde, hope tegen hope. Dat doet het geloof! Het geloof zegt: ik begrijp het niet. zo’n zondares. Dat anderen zalig worden, kan ik begrijpen; ik kan niet begrijpen dat het ook voor mij is! En de duivel gooit er nog een schepje bovenop. Maar wat doet het geloof? Hope tegen hope vertrouwt het op God en zijn Woord, en het zegt: niet alleen anderen maar ook mij is vergeving van zonden geschonken, want: De Heere zelf biedt het mij aan! Zijn Woord is waarachtig, hoe leugenachtig ik en alle mensen ook mogen zijn. zie, gemeente, zo is taal des geloofs. Maar hoe komen wij nu aan dat vertrouwen? De HC zegt: hetwelk de HG in mijn hart werkt! Dat vertrouwen op de Heere en op zijn Woord en beloften, dat werkt de HG in ons! Dat komt niet van onszelf. Dat groeit niet op de akker van ons verdorven hart. Men behoeft in de woestijn, waar niets dan het droge, scherpe zand is, geen jonge frisse plantjes te gaan zoeken, zij zijn er niet! u behoeft op de kale, dode akker van ons zondig hart niet te verwachten de groei van het tere plantje van het geloof. Dat is er niet. als u om u heenziet, dan ziet u duizenden mensen zonder geloof! Misschien wel heel nette mensen, burgerlijke mensen, mensen die prettig zijn in de omgang, maar zonder geloof. Naar God en zijn dienst vragen zij niet. dan ziet u voor ogen, dat het geloof niet van de mens zelf is, maar door de HG gewerkt wordt in het hart. Als er ook maar één vonkje waar geloof in u is, gewis het komt van deze HG en niet van u! ge behoeft er uzelf waarlijk niet om te prijzen. Wat hebt ge, vraagt de apostel Paulus, ergens tegen de christenen te Rome, wat ge niet ontvangen hebt? Ontvangen hebben wij het. Als er iets is in u, van dat ware, hartelijke vertrouwen op Christus en zijn genade-, gewis de Geest des Heeren is in u werkzaam! Ge zult er de Heere niet dankbaar genoeg voor zijn. laat er in u dan een ootmoedige dankbaarheid zijn! u zegt: Goed, dat weet ik nu, dat geloof ik ook: de HG werkt het geloof in ons hart, maar… maar hoe doet de HG dat dan? Hoe werkt Hij het geloof in het hart? Kijk eens, gemeente, in het Antwoord, daar vindt u het! Er staat: hetwelk de HG door het Evangelie in mijn hart werkt. Hij doet het door het Evangelie! En bij het woord Evangelie moet u denken aan de prediking van het Evangelie. Die is het middel waarvan de HG zich bedient. De ‘kerk’, als de gemeente daarin vergaderd is, zo las ik eens, in de ‘werkplaats’ van de HG! Zoals een smid zijn werkplaats heeft in de smederij; zoals een timmerman zijn werkplaats heeft in de timmerwinkel; zoals een boer zijn werkplaats heeft in schuur of stal; zoals een winkelier of zakenman zijn werkplaats heeft in winkel of bedrijf, zo heeft de HG zijn werkplaats in de kerk, waar de gemeente bijeen is, waar het Evangelie wordt verkondigd. Elke zondag wanneer wij opgaan met de gemeente, begeven wij ons naar de werkplaats van de HG. Daar werkt en versterkt de HG het geloof in harten van zondaren en zondaressen, klein en groot. En daarom is ook het verzuimen van kerkdiensten zo verkeerd! Dan vermijdt u de werkplaats van de HG! Dan stelt u zich daarbuiten. En de Heere wil juist dat u daarbinnen komt. Want Hij wil ook werken in u. ook in uw hart. Met zijn Geest. Door het Evangelie. Toen Lydia onder de prediking zat, opende de Heere haar hart. Ze werd een gelovige vrouw. Timotheüs zat op de knieën van zijn moeder Eunice en van zijn grootmoeder Lois, en ontving onderwijs, en de HG legde de vreze des Heeren in het jonge hartje van Timotheüs. De discipelen hoorde de Heere Jezus preken, en de HG gaf hen geloof in Jezus’ woord; zij werden zijn volgelingen. De kerk heeft het alle eeuwen door moeten hebben van de prediking van het Evangelie! Die heeft de kerk in stand gehouden! Daardoor bleef er een kerk; daardoor is er ook heden nog een kerk. Daardoor zal er een kerk blijven; tot aan de wederkomst des Heeren toe. Tot zo ver, gemeente, over de 21e vraag van de HC. Beseft u nu hoe belangrijk die vraag is? Het komt op het geloof aan, op het ware geloof! En dat geloof is niet, dat wij het wel geloven. Zulke mensen zijn er, zij geloven het wel. En dat is merkbaar in hun levenshouding. Nee dat is het ware geloof niet. het ware geloof is ook niet slechts een geloven voor een tijd! Een tijdgeloof heeft geen wortel. Het kan niet tegen beproevingen en verzoekingen. Het ware geloof kan daar wel tegen. De ware gelovige kan weleens wankelen en zelfs vallen, maar hij staat ook weer op, hij wordt weer op gericht. Dat is het verschil tussen een waar gelovige en een tijdgelovige. Tot zo ver dus, gemeente, over vraag 21.
Wat is dan een christen nodig te geloven? Ons geloof, waarop moet het gericht zijn? wat is de INHOUD van ons geloof? De Heidelberger zegt: al wat ons in het Evangelie beloofd wordt, hetwelk ons de artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof in een hoofdsom leren. Wat is ook dit, gemeente, weer een treffend antwoord! Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt. de Heidelberger verwijst ons dus naar Gods belofte! Gods belofte, zegt hij, die moet worden geloofd; het is een christen nodig die belofte te geloven. Het Evangelie is vol beloften! Zoals in de herfst de bomen zwaar beladen hangen met de winterappels en peren, zo is het Evangelie-, het is een boom die zwaar beladen is met Gods beloften. Het Evangelie is één en al belofte. In zijn Wet komt God met eisen, in zijn Evangelie komt Hij met beloften. En nu heeft de Christen nodig daarin te geloven, zo zegt onze HC. Wij lezen van Abraham, dat hij geloofde de belofte Gods. Wij lezen van Izaäk en Jacob hetzelfde. Hun geloof was een geloof in de beloften Gods. O wat doen wij toch met de beloften Gods? Wij zullen er de Heere geen verwijst van kunnen maken, als wij geestelijk arm leven en geestelijk arm sterven. Hij heeft genoeg aan ons gedaan! Hij is tot ons gekomen met zijn Evangelie, dat vol beloften is! Hij heeft ons bij de boom gezet en gezegd: daar hagen de vruchten! O weest toch hongerig, wees toch dorstig! Dan moogt ge ook plukken! Dan wil de Heere zelf u helpen en u handen geven om te plukken. Hij wil in ons werken het willen en het werken beide. Eens stond de mens bij een boom waar hij niet van eten mocht en hij deed het toch, het werd zijn dood, God zegt ons bij een boom waar wij wel van mogen eten, en als wij dat doen is dat ons leven! Zeg niet: Ik kan niet! dat weet de Heere ook wel! Maar Hij wil u helpen. Ook dat is zijn belofte. Pluk dan in elk geval toch deze vrucht, dat de Heere u helpen wil, en dat Hij het u geven wil. Hij zal u niet beschamen! De HC gaat verder: hetwelk ons de artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof in een hoofdsom leren. Daar vindt u het alles in samengevat, wil de Heidelberger zeggen. In de Apostolische Geloofsbelijdenis. Heel het christelijk geloof, al hetgeen God in het Evangelie beloofd heeft. En dan gaat in de volgende vraag de catechismus deze apostolische geloofsbelijdenis in zijn geheel weergeven, artikel voor artikel.
Gemeente, wij kennen de Belijdenis zo goed. Misschien kennen wij haar te goed. Dat wil zeggen: zijn wij teveel aan haar gewend geraakt. Als een geldstuk erg veel in handen is geweest, is het sleets, men ziet er nog maar ternauwernood het beeld van onze koningin erop staan. Met de Apostolische Geloofsbelijdenis is het niet veel anders. Het beeld van de Koning zien wij er niet meer of bijna niet meer op staan, omdat wij zo vaak al haar hebben voorgelezen, vooral in de kerkdiensten. Mag ik u dan weer eens extra wijzen op deze Belijdenis. Dat doet immers de Heidelberger ook. elke zondagavond wordt deze belijdenis voorgelezen. Er wordt geen avond gevierd, of deze belijdenis wordt nog eens voorgelezen! Ja, onze vaderen hebben haar in het Avondmaalsformulier gezet in het gebed. U kunt dat zelf nagaan. Deze belijdenis is dus gegeven ook om haar te bidden. Hebt u dat weleens gedaan? Voor uzelf? Thuis? U zult zelf ervaren, als u daar meermalen uw gebruik van maakt, hoe vruchtbaar dat voor u is! Als u daar zegt, in het verborgen voor de Heere, en dan met uw hele hart: ik geloof in God de Vader, ik geloof in God de Zoon, ik geloof in God de Heilige Geest. Ik geloof de vergeving der zonden. Ik geloof de wederopstanding des vlezes en het eeuwige leven. Dat zal u wonderbaarlijk helpen en sterken in uw geloof. Het geloof zal vastigheid in u krijgen. Ge zult vaster en zekerder in uw geloof worden. Het is allemaal Evangelie wat er in deze belijdenis staat! U zult er, hoe langer hoe meer in gaan ontdekken. U mag de HC er bij opslaan en nagaan wat die zegt over deze Belijdenis! Zie, op deze wijze zult ge geestelijk gevoed worden, rijk worden. En ik kan u verzekeren tot dit doel is deze Catechismus ook gegeven.
Tot slot, gemeente, nog één ding. Wat wij vanavond, op grond van de HC gezegd hebben, lijkt misschien allemaal zo hoog, misschien zelfs onbereikbaar hoog. En toch is het dat niet. de Heere laat de ruif zo laag mogelijk hangen. Zodat zelfs de kleinste erbij kan. Nee, daar zit het hem niet in, als wij ongezegend blijven of zelfs verloren gaan. Geen mens, die onder het Evangelie geleefd heeft, zal ooit kunnen zeggen: het was allemaal te hoog voor mij. Hij zal maar één ding kunnen zeggen: ik heb het niet begeerd, ik het niet gewild! Als wij niet kunnen geloven, dan is dat ten diepste, omdat wij niet willen geloven. Omdat wij nog zoveel van de zonden houden, en zoveel van de wereld houden. Als wij daar last van hebben, laten wij ons dan neerbuigen vor de Heere. Ootmoedig Hem smeken om een ander, een waar gelovig hart. Ook dat gebed wil Hij verhoren. Beseft toch hoe rijk het is, het ware geloof te mogen hebben. God te mogen kennen, Hem te mogen vrezen, Hem te mogen dienen, Hem te mogen liefhebben. Zijn koninkrijk te mogen beërven, behouden te mogen worden. Neem uw Geloofsbelijdenis, leer haar opzeggen, leer haar bidden, met uw hart. Zo kunt ge vorderen. Zo kunt ge met ’s Heeren hulp, door zijn Geest geleid, leren geloven, vertrouwen op zijn beloften, vertrouwen op zijn genade. Zo kunt ge leren zeggen wat de christen zegt in de Heidelberger: niet alleen anderen maar ook mij is vergeving van zonden en eeuwige zaligheid van God geschonken, en u zult er aan toevoegen wat ook deze christen er aan toegevoegd heeft: Uit louter genade, alleen om de verdiensten van Christus.
Amen.