Preek over H.C. Zondag 12b

Tekst: HC Zondag 12 vraag 32

 

Gemeente,

Nu in onze dagen het aantal christenen ziender ogen is afgenomen, is de Vraag van de HC, die vanavond aan de orde is, bijzonder actueel. Het is dringend nodig, dat wij weten wat het ware christen-zijn is, wat het inhoudt om een christen te zijn; onder andere welke voorrechten en ook welke verplichtingen het voor ons inhoudt. De naam christen is ons allen al vanaf onze jonge jaren bekend en vertrouwd. Waarschijnlijk zijn wij allen opgegroeid met de gedachte dat wij christenen zijn. Wij zijn geboren uit christelijke ouders, volgden waarschijnlijk allen christelijk onderwijs, waren of zijn nog steeds lid van christelijke verenigingen, en behoren tot een christelijke kerk. Toch is het ware christen-zijn niet een vanzelfsprekendheid. Een waar christen, een ware christin kan men namelijk alleen zijn door geloof in Christus, dus: uit genade! De christennaam dragen, of een christen zijn is nog niet hetzelfde. Vele mensen dragen nog wel de christennaam, maar als u vraagt of zij ook christenen zijn, dan moet ons antwoord zijn: helaas niet. Wat betreft de naam ‘christen’. Die naam is wat zijn afkomst betreft heel gemakkelijk te herleiden. De naam christen komt van de naam Christus. Als er geen Christus was, zouden er geen christenen zijn. de naam christen betekend letterlijk: een volgeling van Jezus Christus. Christenen zijn volgelingen van de Heere JC. Men zou kunnen zeggen: zoals Mohammedanen volgelingen zijn van Mohammed, en zoals Boeddhisten volgelingen zijn van Boeddha, zo zijn christenen volgelingen van Jezus Christus. De Bijbel zelf verhaalt ons wanneer voor het eerst de volgelingen van JC de naam christenen kregen. Dat is geweest, zoals u lezen kunt in Handelingen 11, toen Paulus en Barnabas gedurende een heel jaar werken in Antiochie in Syrië, en daar veel zegen hadden op hun werk iedereen in de stad merkte het op, dat er grote dingen gebeurde; de naam van JC kwam op aller lippen. En zie, toen in die tijd, daar te Antiochie, toen de HG zo krachtig werkte, en er zovele mensen voor de Heere JC werden gewonnen, kregen Jezus’ discipelen voor het eerst de naam: Christenen! Wat zou het geweldig zijn, gemeente, als zo’n tijd nog een terugkeerde! Als de HG met zoveel kracht werkte in deze wereld, dat het aantal christenen snel toenam; en dat de wereld het zou zien, en zou zeggen: dat zijn christenen! Dan zou die oude christennaam weer nieuwe glans en betekenis krijgen. De naam christenen is eigenlijk de mooiste naam die men ons kan geven. Die naam is mooiere dan welke ander naam ook. de naam ‘christen’ is onze erenaam. Het valt mij weleens op, dat in ons taalgebruik, als wij het hebben over de gelovigen in Rusland of elders in de verdrukking, wij die mensen christenen noemen. Wij spreken over de christenen achter het ijzeren gordijn. Wij noemen hen niet baptisten, hoewel velen van hen inderdaad baptist zijn; wij noemen hen niet lutheranen, hoewel velen van hen inderdaad lutheranen zijn; wij noemen hen niet calvinisten, hoewel er ook calvinisten zijn; nee, wij noemen hen christenen! Het is net alsof in de verdrukking al die ander namen, hoewel zij waarlijk niet zonder betekenis zijn, toch wat terugwijken om plaats te maken voor die ene ‘christenen’. Waar het uiteindelijk op aankomt is, dat wij een christen zijn, een christin zijn. dat wij een baptist, een lutheraan of een calvinist zijn, zal ons niet behouden, maar als wij christenen zijn, dat wil zeggen: in waarheid en werkelijkheid, dat zal ons behouden. Wenden wij ons nu tot de Vraag. Er staat: Waarom wordt gij een christen genaamd? De vraag is kort en bondig; recht op de man af. Een vraag voor ons allen. U heet Jan of Piet of u hebt een andere naam, maar u heet ook christen, en waarom is dat nu zo? Hebt u bij die naam weleens even stilgestaan? Weet u weleens dat u een christen heet? Het is een naam met een betekenis. Het gebeurt weleens dat wij zitten te vissen naar de betekenis van onze naam. Wij slaan er weleens een encyclopedie of ander boek bij op. Je hebt boeken waarin je de betekenis van elke naam kunt vinden; van de voornamen en ook wel een deel van de achternamen. En dan wij nieuwsgierig. Wij willen weten waar onze naam vandaan komt, en wat hij betekent. Hebt u, als ik het u vragen mag, ook eenzelfde belangstelling voor uw christennaam? Zo ja, dan hoort u vanavond het antwoord! Uw christennaam heeft betekenis. Het is niet zomaar een naam; het is niet een zinloze  en ijdele naam; het is niet een naam die nergens op slaat. Laten wij kijken naar wat er staat in ons antwoord: ‘Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben.’ Zie daarom draagt u de christennaam! U bent een lidmaat van Christus! En nu komen er misschien een heleboel vragen bij u op, als bijvoorbeeld, of men dat zomaar zeggen kan?, maar ik verzoek u die vragen nog even uit te stellen; wij zullen er straks op terugkomen; eerst maar eens dit, dat wij lidmaten van Christus zijn. waarom wordt gij een christen genaamd? Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben! Wij allen, gemeente, hebben een lichaam; en zo heeft nu; ook Christus een lichaam. Wij alleen een lichaam met ledematen; ook in het lichaam van Christus zijn ledematen. Als u spreekt over Christus, dan moet u wel bedenken dat u het hebt over een Persoon, maar tegelijk moet u bedenken, dat die Persoon een geestelijk lichaam heeft. Waar kan ik dan dat geestelijke lichaam van Christus vinden? Dat vind ik in zijn gemeente! Zijn gemeente is zijn lichaam! De kerk heet in het NT nadrukkelijk het lichaam van Christus. En nu behoren wij allen tot de kerk, dus: tot het lichaam van Christus! Wij zijn lidmaten van zijn geestelijk lichaam. Hoe zijn wij dat geworden? Door de doop! De doop immers is een inlijving in de gemeente van Christus. U bent een christen door uw doop. En nu kom ik tot één van uw vragen. U denkt namelijk als vanzelf, als u dit alles hoort: maar niet ieder gedoopte is toch een waar christen, die behouden wordt? het is u al zo menigmaal voorgehouden: de doop alleen maakt ons niet zalig. Ons antwoord is: zeker, dat is waar! Wij staan voor de ontzettende realiteit, dat er mensen zijn die de christennaam dragen, gedoopt zijn, in de gemeente van Christus zijn ingelijfd, lidmaten van zijn lichaam zijn -, en die toch in feite staan buiten al de weldaden die Christus voor de Zijnen verworven heeft. Maar hoe komt dat? Dat komt, omdat zij niet willen, omdat zij het versmaden, omdat zij nooit hun christen-zijn beleven; omdat het bij hen maar een naam blijft. Wij noemen hen dan ook naamchristenen! Maar let wel, gemeente: daarom zult u de doop niet mogen verachten en de kerk niet mogen verachten; en de christennaam niet mogen verachten. Al zijn er velen, die maar naamchristenen zijn, zij zijn niettemin ‘christenen’, zij gaan als christenen verloren; zij gaan verloren als lidmaten van Christus’ lichaam, te weten zijn kerk; alleen, zij waren het niet van harte, het ontbrak hen aan geloof en een nieuw leven; zij weigerden God te zoeken en zich dagelijks tot Hem te bekeren. Mogen wij u een goede raad geven: wees een oprecht christen, wees een waar christen; laat uw doop niet ijdel zijn geweest, maar leef uit de vergeving der zonden; wees een levend lid van de gemeente van Christus; draag de christennaam naar waarheid en met ere! O wat bent u dan rijk juist omdat u een christen bent! Dan mag u zeggen: omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben. Dan moogt u zeggen: ik behoor zijn gemeente toe, ik behoor Hem toe! Het komt eigenlijk alles aan op het geloof. Er staat: omdat ik ‘door het geloof’ een lidmaat van Christus ben. Als er geen geloof is, dan helpt het niet dat wij gedoopt zijn; dan helpt het niet, dat wij Gods Woord menigmaal gehoord hebben. Het krijgt alles pas zijn waarde: door het geloof. Het geloof in Christus maakt de band met Hem pas levend en krachtig, dan ben ik een lidmaat van zijn geestelijk lichaam. Maar nu staat er nog iets in ons antwoord, namelijk: ‘en alzo zijner zalving deelachtig’. Ik wil nu, gemeente, ene beeld gebruiken; een beeld dat aan de Schrift zelf ontleend is. Toen Aaron gezalfd werd, wat gebeurde er toen? Toen werd een hele hoorn met zalf, dat wil zeggen: met olie, over zijn hoofd uitgegoten. Het was een zeer royale zalving. Net als wanneer nu iemand een groot glas met water uitstort over het hoofd van een ander. U weet het zelf wel, dat water maakt dan niet alleen het hoofd nat, maar ook de schouders; ja bijna heel het lichaam. Gewis, u zou geheel u moeten verkleden. En zo ging het ook met die zalf, die olie, die uitgestort werd over het hoofd van Aaron, toen hij tot hogepriester werd gewijd. Zijn gezicht onder de olie, zijn schouders; zijn lange rok; de olievlek breidde zich steeds verder uit; tot zelfs in de zomen van zijn kleed; helemaal onderaan. En nu gaan wij dat beeld overbrengen op Christus. Christus is gezalfd. Met olie? Christus is gezalfd met een bijzondere olie; met de olie van de HG! Hij ontving de Geest! U kunt het vinden in Vraag 31, die wij de vorige keer hebben behandeld. Christus is gezalfd! Net als Aaron, dus: tot hogepriester. Maar ook: tot profeet en koning! Hij ontving de zalving tot een drievoudig ambt. Hij werd profeet, priester en koning. Maar wat is er gebeurd? Zo overvloedig was die olie van de HG, dat zij afdroop van Christus’ aangezicht op heel zijn lichaam. En zijn lichaam zijn wij! Ook de gemeente deelt in de zalving van Christus! Alle ware gelovigen hebben deel aan zijn zalving. Zij hebben de HG ontvangen. De HG woont in hen. Zij zijn, net als de Heere JC, ook profeten en priesters en koningen! Zoals Hij in het ambt staat, staan zij ook in het ambt. U ben als een waar christen of een waar christin, een ambtsdrager en een ambtsdraagster, net als Christus een ambtsdrager was!

U weet, gemeente, wij zijn tegen de vrouw in het ambt, en wij hebben daarvoor wettige redenen  uit de Schrift. Maar u moet niet, uit reactie, in het andere uiterste vervallen, de vrouw nu overal buiten zetten. Al staat zij niet in het ambt van predikant, ouderling of diaken; zij staat wel, samen met haar man, in het ambt van alle gelovigen. Dat bedoelt Paulus als hij zegt: in Christus is noch man noch vrouw, dat wil zeggen: zijn wij allen gelijk. Dat algemeen ambt van alle christenen, mannen en vrouwen samen, is, wat de zaligheid betreft belangrijker dan het ambt van predikant, ouderling of diaken. Als dominee kan ik verloren gaan, als ouderling kan ik verloren gaan, en als diaken eveneens, maar als een waar christen of als een waar christin kan ik niet verloren gaan. Wanneer vrouwen zo dringen om dominee, of ouderling of diaken te worden, doen zij dwaas! Zij begeren dan niet alleen wat tegen de Schrift ingaat, als Gods Woord, maar zij beseffen dan bovendien blijkbaar niet, wel een geweldig voorrecht hen reeds geschonken is, namelijk dat zij christin mogen zijn, en dat dat christin-zijn veel meer is dan het dominee-zijn of ouderling-zijn of diaken-zijn. als je een kind van een paar jaar oud een tientje in de hand drukt, dan gooit hij het weg, en pakt zijn pop van een paar stuivers. Zo doen nu vrouwen, die staan naar het ambt, dat wil zeggen het bijzonder ambt in de kerk: zij gooien weg, wat hen het allerbelangrijkste zou moeten zijn en zij grijpen naar hetgeen veel minder is. Wat heeft een vrouw eraan, als zij dominee zou worden en zij zou verloren gaan. Laat zij dankbaar zijn, dat zij een christin is en laat zij zeggen: ik wil trachten een oprechte, ware en goede christin te zijn, want dat is veel meer waard, en dat heeft de Heere voor mij weggelegd! Wij staan dus, gemeente, allen in het ambt der gelovigen, want wij zijn de zalving van Christus deelachtig. Elke christen is een profeet; elke christen is een priester, en elke christen is een koning. En ook: elke christin is een profetes, en elke christin is een priesteres; en elke christin is een diakones. Dat betekent dat wij allen: mannen en vrouwen, christenen en christinnen, ongeacht van welke leeftijd wij zijn, een roeping hebben van Godswege. En wat is die roeping? Ik lees u voor wat de Heidelberger zegt: ‘Opdat ik zijn naam belijde, en mijzelf Hem tot een levend dankoffer offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.’ Als u deze woorden goed leest, gemeente, herkent u daarin die drie ambten die ik zojuist genoemd heb, namelijk het profetisch ambt, het priesterlijk ambt en het koninklijk ambt. Christus naam belijde dat is ons profetisch ambt. Mij aan Hem offeren, dat is het priesterlijke ambt; en met Hem strijden en overwinnen, dat is mijn koninklijk ambt. En daar willen wij het nu verder in deze dienst over hebben, dus over die drie ambten. En besef wel: het raakt ook u! ook u als christen en als christin bent hiertoe geroepen. Vervult ge dit drievoudig ambt, dan bent u een waar christen. Er kunnen er onder ons zijn die denken: ik vrees dat ik maar een naamchristen ben. Ik heb die naam wel, maar ik mis de werkelijkheid. Ons antwoord is: als u werkelijk dit drievoudig ambt vervult, dat wil zeggen: Christus’ naam belijde, u aan Hem offert, en met Hem strijden -, nee, waarlijk, dan bent u niet alleen een maar een naamchristen; dan deelt u in Christus’ zalving, dan is de Geest, die in Hem was ook in u, dan bent u een waar christen.

 

Nu dus het eerste: Christus’ naam belijden. Ik zei al: ons profetisch ambt. Christenen zijn profeten. In de Schrift lezen wij van de oude Simeon, dat hij een profeet was en van de oude Anna, dat zij een profetes was, maar wij zijn het óók: ook profeten en ook profetessen! Als hier jonge mensen voor de kansel staan en belijdenis doen van de naam van de Heere JC, en zij menen het oprecht, dan zijn zij profeten en profetessen. Als u in uw eigen huis en woning, de Heere aanroept en zijn naam belijdt, dan bent u een waar profeet. Als u op uw werk, of waar dan ook, hetzij met woorden hetzij met daden, toont dat u een christen bent, en zo ’s Heeren naam belijdt, dan treedt u op als profeet en als profetes. U moet niet denken, gemeente, dat profeten en profetessen er alleen maar voor waren om dingen te voorzeggen, die in de toekomst eenmaal zouden plaatsvinden. Zeker, dat komt er soms wel bij; maar men kan ook een profeet en een profetes zijn als me niet dingen die nog gebeuren zullen voorzegt, maar wel de naam des Heeren belijdt. Op allerlei wijze kan door Christenen de naam des Heeren worden beleden. Ik heb het al gezegd: wanneer men in de kerk, misschien op Palmzondag belijdenis doet, dat is wat hier bedoeld is met de HC. Maar ’s Heeren naam belijden doen wij niet alleen op die ene zondag; ook op andere zondagen. Als u naar de kerk gaat, dan is ook daarin iets van het belijden van ’s Heeren naam! Die daad getuigt ervan dat ge God wil dienen. En als udan in de kerk zit en hoort dat de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt voorgelezen, zoals elke zondagavond het geval is, en u stemt er van harte mee in, dan is dat ook het belijden van ’s Heeren naam. En als het Avondmaal bediend wordt en u neemt eraan deel, dan is dat ook het belijden van ’s Heeren naam. En wanneer u een kind ten doop houdt, dan belijdt u opnieuw ’s Heeren naam. Steeds bent udan bezig als profeet en als profetes. En ook in het gezin kan de naam des Heeren worden beleden. Wanneer u de Heilige Schrift leest, Gods heilig Woord, en wanneer u bidt en dankt, en vooral ook wanneer u voorgaat in het bidden en danken, dat alles is het belijden van ’s Heeren naam. Vooral de mannen, de hoofden van het gezin, zullen zich er niet voor mogen schamen om hardop voor te gaan in het gebed, aan tafel, wanneer de maaltijd wordt gebruikt. Versta daarin uw roeping! Het is uw profetisch ambt, hoe gebrekkig het misschien ook gaat, dat is het ergste niet. de Heere ziet naar waarheid in het binnenste en let niet op mooie woorden. Wij hebben ook de taak onze kinderen kennis bij te brengen van God en zijn Woord, van Christus en het Evangelie, van de kerk en van het kerkelijk leven. Dat is de profetische taak van vaders en van moeders. Laten zij profeten en profetessen zijn. in de Bijbel, in het boek Handelingen der apostelen lezen wij van Priscilla en Aquila; een man en vrouw, en beide gaven onderricht in het Evangelie. Zij waren gemeenteleden die ijverden voor de zaak van de Heere JC. Zij waren echt christenen, dat wil zeggen: zij waren de zalving van Christus deelachtig en gedroegen zich als profeet en profetes. Wat is het een voorrecht als de gemeente vele van zulke profeten en profetessen mag hebben. Zij zijn een sieraad van de gemeente; zij steunen de gemeente. Och of al het volk des Heeren profeten waren! De naam des Heeren belijden, dat doen wij ook op verenigingen. Verenigingen van jongeren en ouderen , van mannen en vrouwen. Daar moet men elkaar leren, onderwijzen, helpen, stichten! Daar moet men gezamenlijk bidden, de bijbel lezen en de bijbel onderzoeken. Dat alles is niet het werk van predikanten, maar van gemeenteleden, dat is hun ambt, hun roeping, hun opdracht; daarvoor dragen zij de christennaam, zo gedragen zij zich als profeet en als profetes. En het is alles tot ere Gods en tot heil van de gemeente, die het lichaam van Christus is. ’s Heeren naam belijden, dat is ook een opdracht in het publieke leven. In het beroep, in de maatschappij, in het pol leven. Of u een christen bent, dat moet u ook tot uitdrukking komen in de partij, waarop u stemt, in de krant die u leest, in de vereniging waarvan u lid bent; in de programma’s waarnaar u luistert of kijkt; in de wijze waarop u uw ambt of beroep waarneemt; in de wijze waarom u uw vakantie doorbrengt; in de wijze waarop u de zondag doorbrengt; in de wijze waarop u zich kleedt; in de wijze waarop u uw feesten viert; in de wijze waarop u voorspoedig geniet en tegenspoed draagt. In dat alles moet ge de naam des Heeren belijden. U bent een profeet, u bent een profetes. U bent een christen, u bent een christin.

 

En nu het tweede ambt. U bent ook een priester en u bent ook priesteres. Christenen offeren ook. het staat in ons Antwoord. Er staat: ‘Opdat ik mijzelf Hem tot een levend dankoffer offere’.  Let wel gemeente, er staat: dankoffer. Zoenoffers zijn niet nodig. Een zoenoffer is eens gebracht, namelijk door de Heere JC en het was genoeg. Aan dat ene zoenoffer van de Heere JC behoeft niets te worden toegevoegd. Het gaat alleen maar om een dankoffer. Christenen hebben zichzelf aan God te offeren als een dankoffer. Er staat in ons Antwoord, heel treffend: een levend dankoffer. Niet een dood offer. Nee, wijzelf moeten onszelf offeren, als levende dankoffers. U bent een priester, u moet een offer brengen. Welk offer? U moet uzelf offeren. Met een kleiner en geringer offer is de Heere God niet tevreden. Van een man zegt men weleens: Hij geeft zich geheel aan zijn werk; en van een vrouw zegt men weleens: zij geeft zich geheel aan haar gezin. Dat betekent: deze man en deze vrouw offeren zichzelf er geheel voor op. Zij denken weinig aan zichzelf. Zij denken bijna uitsluitend aan hun werk en aan hun gezin, hun kinderen. Ik zeg niet, gemeente, dat dit zo moet. Ik neem het alleen even als voorbeeld. Want de Heere wil wel, dat wij ons zo aan Hem offeren. Dat wij ten diepste geheel voor Hem leven. En dat kunt u verder een heleboel doen. U kunt dagelijks bezig zijn met uw werkzaamheden, zovelen als het er zijn. u kunt dagelijks bezig zijn, als jong mens bijvoorbeeld met school, met leren en studeren; en u kunt uw zorgen uitstrekken over uw kinderen als moeder; ga uw gang; als ten diepste uw leven maar een leven voor de Heere is. Als Hij maar woont in uw hart. Als er maar geloofsvertrouwen op Hem is, als ge maar hoopt op Hem en op zijn genade. O laten wij leven voor Hem. Hij, de Heere JC, leefde voor ons. En niet alleen leefde, Hij stierf ook voor ons. En zouden wij dan niet leven voor Hem? Hij gaf zichzelf tot een zoenoffer in den dood, voor ons, en zouden wij Hem dan niet geven een levend dankoffer? Hij was een priester, die offerde, en bad en zegende, en zouden wij , zijn volgelingen, dan ook niet priesters zijn: priesters, die ook offeren, bidden, en zegenen? Offert uzelf aan Hem als een levend dankoffer. En vergeet de voorbede niet; en vergeet het zegenen niet. schuif het niet van u af: dit ambt, dat u toevertrouwt is. Er zijn gemeenteleden die nog al eens licht wat te zeggen van een ambtsdrager: een diaken, een ouderling, een predikant. Zij eisen het optimale, soms zelf het onmogelijke. Maar zijzelf staan ook in het ambt, en wat doen ze eraan? Wat brengen zijzelf van hun ambt terecht? Laten wij elkaar geen verwijten maken. Tesamen getrouw zijn in ons ambt. Wij in het onze, u in het uw, dat wil zeggen: offert uzelf aan de Heere, bidt voor anderen, zegent en vervloekt niet. u bent een profeet, maar u bent ook een priester! O welk een verkwikking is het om christenen te ontmoeten die waarlijk priesterlijk bewogen zijn met de gemeente! En priesteressen die zich wijden aan de dienst des Heeren! Di ook voorbede doen; die zegenen, en niet vervloeken. Wees een christen, wees een christin!

 

In de derde plaats, gemeente: Christenen zijn koningen en koninginnen. Ons antwoord zegt: ik ben een christen, opdat ik met een vrij en goed geweten in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere. Wat is het werk van een koning? U zegt: regeren. Zeker. Maar in de oudheid kwam daarbij: het strijden. Vorsten, koningen, gingen voorop in de strijd. Saul, toen hij koning werd, verloste Jabes in Gilead. David, die koning werd, was een zeer strijdbaar held. Strijden en overwinnen, da tis het werk van koningen. Christus die Koning was, heeft ook gestreden en overwonnen. U die een christen bent, bent een koning; u die een christin bent, bent een koningin. U moet strijden. En dan volgt het overwinnen. In dit leven het strijden; hiernamaals het overwinnen. Zijn er vijanden? Zeker, onze Catechismus noemt er twee: Zonden en duivel. Aan beiden hebben wij onze handen vol. De strijd is zwaar; zij duurt lang! Deze vijanden hebben een taai leven! Zij laten zich niet zomaar uitroeien. Ik red het niet, in dit leven, een geheel heilige te worden; daarvoor is in mij de zonde te machtig! Ik red het niet de duivel geheel en al te overwinnen; hij is te machtig. En toch mag ik strijden, zoals onze HC zegt, met een vrij en goed geweten. Ik mag strijden in de zekerheid dat JC heeft overwonnen. Ik mag weten en geloven dat de schuld der zonden door Hem is weggedaan; vandaar mijn vrij en goed geweten. En er is mij overwinning beloofd. Eens zal ik met Christus over alle schepselen mogen regeren. Christus is Koning, wij zullen het ook zijn. nu is het de tijd van het strijden, dan wordt het de tijd van het regeren.

Gemeente, u bent allen door de doop een christen. In Christus’ naam gedoopt. U bent profeet, priester en koning; u bent profetes, priesteres en koningin. Dat is uw roeping. En als u die roeping getrouw vervult, dan blijkt daaruit dat u een waar christen en ware christin bent. Vervul ook uw koninklijke roeping! Gedraag u als een koning en gedraag u als een koningin! U behoeft niet voor de duivel in een hoek te kruipen. Treed hem tegemoet op het open veld. Als deze vijand zich aan u vertoont, wees niet bevreesd. Gedraag u dan als een koning en als een koningin. Doe zoals Christus deed, die heeft als Koning, de duivel te woord gestaan. Hij diende hem fors van repliek. En de duivel droop af. Het lukt niet om JC te verleiden. U zegt: maar ik ben niet de Heere JC. En dat is zeker waar; maar; u bent wel een volgeling, u draagt wel zijn naam. Gedraag u naar die naam. Zoals Hij koning was zo bent u dat ook. doe dan zo met de duivel, maar ook met de zonde. Geef u niet gewonnen. Volhard in de strijd. De tijd van de overwinning zal komen. En dan zult u, zoals onze Catechismus zegt, tot in eeuwigheid met Christus als koning en als koningin over alle schepselen regeren. Nu weet u, gemeente, wat uw ambt is, wat uw roeping is. En het ligt alles in die ene naam: christen, christin. Is het niet een rijke en heerlijke naam? Niet voor alles schatten van deze aarde zouden wij willen missen christenen te zijn. dat u een christen bent is het oogst en het uitnemendste. Dat ik predikant ben is een grote genade Gods, maar dat ik een christen ben is nog veel meer! Als iemand een hoogleraar is, in welk wetenschap ook, als iemand een staatsambtenaar is, misschien commissaris van de koningin; als iemand zelfs ene koning is of een koningin, het is geweldig, maar als zij christenen zijn, dat is nog meer. Het christenzijn steekt overal boven uit. In het hiernamaals zullen vorsten en vorstinnen niet meer regeren, maar christenen wel. In het hiernamaals zullen hoogleraren niet meer doceren, maar christenen en christinnen blijven profeten en profetessen. In het hiernamaals zullen er geen priesters meer zijn, maar christenen zullen er zijn, en die zullen tot in eeuwigheid zichzelf offeren, hun leven wijden aan Christus. Aan Christus die hen verzoend, gered en verlost heeft. Aan Christus! Aan wie zij hun naam, hun ambt, en alles danken.

Amen.