Preek over H.C. Zondag 13

Tekst: Heidelbergse Catechismus, Zondag 13

 

Gemeente,

Geen zondag gaat er voorbij of wij belijden dat Jezus Christus onze God en onze Heere is. Immers, letterlijk staat dat in onze Apostolische Geloofsbelijdenis. Die elke zondag in de middag- of avonddienst wordt voorgelezen: Ik geloof in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon onze Heere. Over die laatste woorden, dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God en onze Heere is, gaat het in de Zondag van de Catechismus die heden aan de beurt is.

De eerste vraag die wij gaan behandelen luidt: ‘Waarom is Hij God eniggeboren Zoon genaamd, daar wij toch ook Gods kinderen zijn?’ Al vanouds is er het twistpunt, of Jezus Christus wel werkelijk Gods Zoon mag worden genaamd! Reeds in de tijd van het NT waren er allerlei lieden die dat ontkenden. Toen waren er al ketters die beweerde, dat Jezus niet gehouden mag worden voor Gods Zoon. Zij zagen in Hem een mens; zeker, een zeer edel en goed man, een voorbeeld voor anderen, maar toch: een mens, en niet meer dan dat! Zij wilden Hem wel een erepositie toekennen, maar zij wilden Hem niet eren als de Zoon des Vaders. Dat Vader en Zoon één zijn, dat er een wezenseenheid is tussen Vader en Zoon loochenen zij. Maar hoe oud deze ketterij ook is, gemeente, de waarheid is gelukkiger nog veel ouder. U kunt er vooral het Evangelie naar Johannes op naslaan. Ettelijke teksten uit dat Evangelie, kunnen naar voren worden gebracht om te bewijzen dat Jezus Christus waarlijk de Zoon van God is. Al direct aan het begin van dat Evangelie lezen wij: ‘Het Woord was God’, en met dat Woord kan niemand anders bedoeld zijn dan de Heere JC. Het Woord was God! In den beginne was het Woord en het Woord was God. Met zo’n uitspraak staan wij sterk. Komen er Jehova’s Getuigen aan de deur, die ook ontkennen dat JC de Zoon van God is, wij kunnen ze voorhouden Johannes 1:1. In den beginne was het Woord en het Woord was God. Komen wij te staan tegenover vrijzinnigen, die in JC niet meer zien dan een goed en edel mens, wij houden hen voor: in den beginne was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God. In de nieuwe theologie wil men er ook niet meer van weten, dat JC de Zoon des Vaders is. Men zegt: nee, dat is veel te speculatief; men wil dat wij beginnen, bij Jezus van Nazareth. En zeker, zegt men dan komt er nog wel iets bij, maar het uitgangspunt, en het belangrijkste is toch dat Jezus mens was! Velen blij steken in de mensheid van Jezus, aan zijn godheid komen zij niet toe. Maar wat zegt de Schrift? ‘In de beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord is God’. En niet alleen het Johannesevangelie leert dat, ook de andere evangeliën en de brieven van Paulus, kortom heel de Schrift! In Mattheus 11 lezen wij deze uitspraak van de Heere Jezus: ‘Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren. Wat wil dat zeggen? Dat Vader en Zoon elkaar kennen; ja reeds van alle eeuwigheid elkaar kennen. Jezus was er ook al voor zijn geboorte! Als de Zoon des Vaders leefde Hij in het huis des Vaders, lang voor Hij naar deze wereld kwam.
Elders zegt de Heere Jezus zelf: ik en de Vader zijn één. Kan het nog duidelijker? Vader en Zoon zijn één. Er is een wezenseenheid van de Zoon met de Vader! U denkt: en is dat nu allemaal van zoveel belang? Zeker, zelfs van heel groot belang. Wat heb ik aan een Zaligmaker die niet meer is, dan wat ik zelf ben, namelijk een sterfelijk mens? Ik moet hebben een Zaligmaker die zelf God is, waarachtig God. En anders ben ik verloren. Tot zo ver, gemeente, over de eerste woorden, namelijk dat JC Gods Zoon is. Maar nu is er nog iets. In onze Belijdenis staat: Gods eniggeboren Zoon. Dat wil dus zeggen dat God maar één Zoon heeft! Meer zonen heeft God niet. Alleen die Ene, JC! En zie, deze belijdenis ontlokt de Catechismus met de vraag: Waarom is Hij Gods eniggeboren Zoon genaamd, zo wij toch ook Gods kinderen zijn? Het lijkt wat vreemd: Christus Gods eniggeboren Zoon en wij toch ook kinderen Gods. Klopt dat wel met elkaar? Hoe is dat met elkaar te rijmen? Hoe moet dat worden verstaan? Het antwoord dat de HC geeft, is afdoende, er staat: ‘Daarom dat Christus alleen de eeuwige, natuurlijke Zoon van God is, maar wij zijn om Zijnentwil uit genade tot kinderen Gods aangenomen.’ Uit dit antwoord willen wij, gemeente, om te beginnen twee woorden uitlichten, het woord ‘natuurlijk’ en het woord ‘aangenomen’. JC heet Gods natuurlijke Zoon, wij heten Gods aangenomen kinderen. Wij allen kennen wel het verschijnsel van aannemen van kinderen. Kinderloze echtparen komen er vaak toe een kind aan te nemen. Het gaat in onze tijd niet zo gemakkelijk meer al s wat jaren geleden, maar toch doen het verschijnsel zich nog weleens voor. Wij hebben echtparen gekend die zelf een reis er voor maakten naar Griekenland of zelfs naar Libanon om maar een pleegkind te verkrijgen: een jongen of meisje dat hun aangenomen kind zou zijn! adoptief- kinderen noemt men ze ook wel. Vaak is de liefde tot zulk een aangenomen kind, niet minder groot dan wanneer men als echtpaar een eigen kind heeft! En omgekeerd, de liefde van aangenomen kinderen ten aanzien van pleegouders kan heel groot zijn. er is allerminst reden toe, om ooit laag neer te zien op aangenomen kinderen. Laten wij wel bedenken, gemeente, indien wij, u en ik, ooit zalig worden, dan worden wij dat als aangenomen kinderen! Wij zullen het bij de Heere God nooit verder kunnen brengen dan een aangenomen kind! Al Gods kinderen zijn aangenomen kinderen. Als aangenomen kinderen beërven zij de eeuwige gelukzaligheid. Alleen door adoptie, door de aanneming tot kinderen, kunnen wij opgenomen worden in de gemeente, het huisgezin Gods en kunnen wij, erfgenamen worden van al de goederen van het verbond der genade. U begrijpt, het ligt helemaal niet in de bedoeling van de Catechismus en ook niet in onze bedoeling om ook maar iets ten nadele te zeggen van aangenomen kinderen! Wijzelf zijn het ook! en wij dienen het voor een voorrecht te houden. Een aangenomen kind te zijn is een genade van God! Een genade die alleen de ware gelovigen geldt. Niet hoog genoeg kunnen wij waarderen het voorrecht en de genade, een aangenomen kind van God te mogen zijn. evenwel, en dat is de andere kant van de zaak, een aangenomen kind is toch niet gelijk aan een natuurlijk kind, kan daar niet aan gelijk zijn, zal daar ook nooit aan gelijk worden. Diepgaand blijft het verschil tussen eigen kinderen en aangenomen worden. Eigen kinderen stammen uit ons eigen vlees en bloed. Zij zijn vlees van ons vlees, en bloed van ons bloed, en van aangenomen kinderen geldt dat niet. die hebben een andere vader en een andere moeder. En zie, gemeente, dat moeten wij nu ook toepassen op de Heere JC en Zijn verhouding tot God! God is zijn eigen Vader. Hij is niet een aangenomen zoon, Hij is een natuurlijke Zoon. Hij is de eigen natuurlijke Zoon van God. Onze Catechismus drukt het zelfs nog krasser uit, immers, er staat: de EEUWIGE natuurlijke Zoon Gods. Van alle eeuwigheid is Hij de Zoon des Vaders. Hij is nooit anders geweest. Eeuwig heeft de Zoon deze Vader, en eeuwig heeft de Vader deze Zoon. En nu vraagt u wellicht: maar wat hebben wij er aan dat wij dit weten? Is dit nu zo belangrijk voor ons? Ongetwijfeld! Niet voor niets heeft de kerk er eeuwenlang om gestreden. Want dat heeft ze. Al in de eerste eeuwen van haar bestaan, maar ook in later tijd. Het nut van deze leer van de godheid van Christus’ wil ik in vier punten uiteenzetten.

In de eerste plaats, laten wij bedenken dat de godheid van Christus in de Schrift ons is geopenbaard. Wat de Catechismus hier belijdt, dat is naar de Schrift. Alleen al daarom mogen wij het niet verwaarlozen! Alleen al daarom mogen wij het niet verwaarlozen! Alleen al daarom dienen wij het te aanvaarden. En wij mogen ook dankbaar er voor zijn, dat het God behaagd heeft, dit ons te openbaren. Wat zouden wij weten van de Vader, of van de Zoon, als God niet zelf in Zijn Woord er ons over sprak? Met eerbied zullen wij deze Schriftgegevens dienen te aanvaarden. Heere, wat zijt Gij goed, dat wij U mogen kennen als Vader en Zoon! U als de eeuwige God en Vader, en uw Zoon als Uw eeuwige, natuurlijke Zoon!

In de tweede plaats, gemeente, wij zullen diep moeten beseffen, dat er een hemelsbreed onderscheid is tussen Christus, die de Zoon des Vaders is, en tussen ons, ook al zijn wij kinderen Gods! Er is een wezensonderscheid! Christus is op heel andere wijze Kind van God dan wij ooit wezen kunnen! Hij is eeuwig Gods eigen, eniggeboren en natuurlijke Zoon, en wij zijn, als wij kinderen Gods mogen zijn, dat krachtens aannemen! Op geen enkele wijze zijn wij dus vergelijkbaar met Christus of Hij met ons! Onvergelijkbaar hoger dan wij staat Hij de eeuwige, natuurlijke Zoon des Vaders. Zeker, Hij is mens geworden, gelijk wij, maar Hij is ook gebleven wat Hij was: Zoon Gods! Wij zullen Christus daarom niet teveel mogen neertrekken in het menselijke vlak. Aanstotelijk is hoe in onze tijd bijna uitsluitend gesproken wordt over Jezus van Nazareth. Zo hebben de Joden Hem ook altijd genoemd, en zij verwierpen Hem als de Christus en de Zoon des Vaders! Dat oude Joodse ongeloof is tot een herleving gekomen in onze dagen ook onder christelijke theologen, als in geen eeuw voor de onze ooit het geval geweest is. Wij mogen het niet lijdelijk aanzien, dat de Heere Jezus de kroon van zijn godheid van het hoofd wordt gerukt. Wij zullen het voor onze Heere moeten opnemen. Men wil ons ontroven van de ware troost in leven en sterven. Immers, is Christus niet de eniggeboren Zoon des Vaders dan houden wij geen goddelijke Heiland en Verlosser over; dan zijn wij aangewezen op onze eigen zwakke krachten; met andere woorden, dan ontvalt ons het eeuwig behoud.

In de derde plaats, laten wij beseffen welk een onvoorstelbaar groot voorrecht het is, dat de eeuwige God en Vader van onze Heere JC mensenkinderen als Zijn kinderen aanneemt; dat er aangenomen kinderen Gods zijn. als een kind wordt aangenomen is altijd één van de minder prettige dingen, dat de pleegouders weten: dit kind heeft een vader en moeder die dit kind verstoten hebben! Gewoonlijk kent men die vader en moeder niet. maar menigmaal is er de vrees, de bezorgdheid: stel dat dit kind ook iets in zich heeft van het boosaardige, en het kwade van zijn of haar eigen natuurlijke vader of moeder.
Gemeente, wij allen hebben een hele slechte vader! De duivel is uw vader, heeft de Heere Jezus eens gezegd tegen de Farizeeën. Iets van den boze zit in ons aller hart. In ieder geval het kwaad, dat met Adam en Eva begonnen is. Wij raken dat ook nooit helemaal kwijt! Is dat dan niet groot het wonder dat de Heere ons desondanks wil aannemen? O laat het uw hartelijke bede zijn, dat God u uit genade aanneemt tot Zijn kind! Zie het als een voorrecht, als een onuitsprekelijke genade! Besef uw afkomst, en verwonder u er over, dat God zich als een Vader over u ontfermen wil.

In de vierde plaats. In de catechismus, in ons antwoord, staat zo treffend dat wij om Zijnentwil, dat wil zeggen: Om Christus’ wil, uit genade tot Gods kinderen worden aangenomen. Dus nooit om onszelf! Niet omdat er ook maar ooit iets in onszelf zou zijn, dat waardig maakt. In onszelf verwerpelijk! Tegenover ‘aannemen’ staat ‘verwerpen’; dat God ons zou verwerpen, dat hebben wij verdiend. Alleen om Christus’ wil, kan en wil Hij ons aannemen. Wij kunnen nooit anders kinderen Gods worden dan door de Zoon van God, dankzij Gods eeuwige natuurlijke Zoon. Er is geen andere weg om een kind van God te worden dan door Christus, die Gods Zoon is. Dat wijs ons heen naar Hem. Dat roept ons ertoe bij Hem ons heil te zoeken, en te vinden. Dat vermaant ons, ons over te geven aan Christus, opdat wij van Hem worden, en alzo kinderen Gods. Dit is de weg die wij gaan moeten. Daartoe worden wij opgeroepen in de belijdenis: wij, om Zijnentwil, uit genade, tot kinderen Gods aangenomen.

 

En nu, gemeente, de volgende vraag: ‘Waarom noemt gij Hem onze Heere?’ ook een titel die aan Christus gegeven word. Herhaaldelijk! In heel de Schrift! Jezus Christus onze Heere! Waarom noemt gij Hem zo? Het antwoord zegt: ‘Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo zich tot een eigendom gemaakt.’ Wilt u een tekst horen? ‘Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zij uit uw ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is; maar door het dierbaar bloed van Christus, als een onbestraffelijk en onbevlekt Lam’-, deze woorden vindt u in de eerste brief van de apostel Petrus. Welk een hoge prijs is er betaald voor ware christenmensen. Geen prijs van goud of zilver. Als het goud en zilver van de wereld tezamen vertegenwoordigt nog niet een waarde die opweegt tegen de verlossing van zondaren, zelfs van niet één zondaar! Niet één zondaar kan worden verlost, kan worden gekocht met het geld van deze wereld. Eén ziel is meer waard dan de ganse wereld. Er moest een andere, veel hogere prijs voor betaald worden, te weten Christus’ bloed. Hoe groot is de waarde van dat bloed. Zo hoog dat zij niet in geldwaarde is uit te drukken. Christus heeft onze Heere willen zijn, daarom heeft Hij de prjs van Zijn bloed voor ons betaald. Elk waar christen kan en mag zeggen: Christus heeft mij gekocht met zijn bloed! Elk waar christen mag God daarvoor loven en prijzen. Met lichaam en ziel, zegt de Catechismus! Christus heeft meer gedaan dan alleen maar onze ziel gekocht, voor onze ziel en zijn bloed gegeven. Voor lichaam én ziel! Voor beide! Hij heeft ons gekocht, opdat wij geheel zijn eigendom zouden zijn. ik met al wat aan mij is, en met al wat in mij is. Ik zoals ik ben naar ziel en lichaam. U weet, gemeente; als vroeger slaven en slavinnen werden gekocht, waren die geheel en al het eigendom van hun meester. Hun meester kon met hun doen wat hij wilde! Hij kon ze zelfs als hij wilde doodslaan. Geen mens belette hem dat. Hoewel, de Wet van Mozes liet het niet toe! In elk geval, de eigenaar was volkomen heer en meester over de slaaf en de slavin, voor wie hij betaald had, die hij gekocht had.

En toch, de macht van de eigenaar was beperkt. Het lichaam van de slaaf, het lichaam van de slavin daar kon hij over beschikken. Maar niet over hun ziel. Mensen kunnen nooit macht uitoefenen over de ziel van een ander. Er zijn genoeg slaven en slavinnen geweest die wat hun ziel betreft vrij waren van hun heer. Met het lichaam dienen zij hun heer, maar met hun ziel dienden zij een andere Heere, de Heere Jezus Christus. Alleen Christus kan Heer zijn over ziel en lichaam beiden! Hij wil dat ook! hij heeft ons daartoe vrijgekocht met Zijn bloed. Zijn bloed is de prijs die Hij ervoor betaalde. Het is zulk een geweldig voorrecht, gemeente, dat wij onze Heere en Meester hebben. Deze Opperheer. Wie er ook ooit over ons regeert, Zijn macht staat er boven. Een christen is vrij!

Als wij denken aan onze medebroeders en zusters in communistische landen, zij zuchten onder vreselijke tirannie en toch zijn zij vrij! Zij zijn vrij, terwijl hun harde heren en meesters niet vrij zijn. een gevangene kan vrijer zijn dan zijn cipier. Een terechtgestelde kan vrijer zijn dan zijn beul. Onze Heere heeft ons met Zijn dierbaar bloed gekocht. Dat heeft Hij er voor over gehad! Zo graag heeft Hij een volk willen hebben, waarover Hij Heer en Meester zou zijn, dat Hij er zijn bloed voor gaf. Zo’n volk vindt men nergens elders op deze wereld. Men had vroeger vele vorsten en vorstinnen; maar niet één van hen had ooit eigen volk gekocht met eigen bloed. Er is maar één Koning die regeert over een volk, dat Hij tegen deze dure prijs, zijn eigen bloed, gekocht heeft. En dat is Gods volk. Dat zijn degenen die Christus toebehoren, beide in leven en sterven.

De HC zegt: en van alle heerschappij des duivels verlost heeft. Zie hier, de naam van de tiran! Een ontzettende tiran! De duivel! Hebt u die naam weleens overdacht? Er kan soms zo gespot worden met de duivel. Maar waarlijk er is geen reden toe. Open ogen hebben wij nodig om te zien wie de duivel is. Geen erger vijand! Geen vreselijker tiran! Hij heeft een gevangenis, waarin hij zondaren opsluit, met een ander doel, dan ze voor eeuwig te verderven! Hij ken maar één begeerte: uw en mijn ondergang. Alles wat hij doet is daarop toegelegd. Wij leven gewoonlijk veel te zorgeloos. Kennen te weinig de tirannie van onze onderdrukker en zijn listen en boze plannen. Wij laten ons teveel door hem misleiden en bedriegen.

Mensen die in het poolgebied zijn geboren, weten niet beter dan dat het bijna het hele jaar door maar schemerachtig is; zij hebben nooit, zoals wij, een volle zomer met stralend licht meegemaakt. Mensen die rond de evenaar geboren zijn, kennen niet de helderwitte pracht van de sneeuw in de wintertijd; zij kennen alleen maar de verzengende hitte van de zon! Zo kennen arme zondaren menigmaal het licht en niet de vrijheid die in Christus is! Zij zijn in de gevangenis van de boze geboren, slijten daarin hun levensdagen. Zij kennen niet anders dan deze tirannie. Onze buren in de Oost-Europese landen zien hun kinderen groeien in een wereld die voor hen van jongs af een wereld van tirannie en geweld is; wat vrijheid is, weten deze kinderen niet; zij hebben er nooit wat van ondervonden. Het staat de vrezen, gemeente, dat vele, ja ontelbaren opgroeien onder de macht van de duivel, zonder zelfs maar te weten dat er vrijheid si; zij kennen de ware vrijheid niet. die ene, goede en machtige Heere, over wie hier in de HC gesproken wort is hun onbekend! Zo worden zij geboren en zo sterven zij. Nimmer komen zij uit de gevangenis. In dezelfde gevangenis waarin zij geboren zijn, sterven zij ook. is dat niet vreselijk?

Voor allen geldt dat wij van heer en meester in ons leven verwisselen moeten. Aan de duivel moeten wij worden ontrukt, onder Christus moeten wij gebracht worden. Niet groot genoeg kan ik u voorstellen het verschil dat er is tussen de duivel en Christus. Beide zijn Heer. De duivel is een heer, Christus is ook een Heer. Maar oneindig groot is het verschil. De duivel een tiran, Christus een genadige Heere. De duivel heeft ons niet gekocht; wij zijn zijn eigendom geworden door onze val. Wijzelf hebben ons aan Hem overgeleverd. Wij zijn hem zomaar in de armen gelopen en hebben ons door hem aan handen en voeten laten binden. En nu zijn wij allen zijn gevangenen, zo worden wij geboren. Christus moet bevrijdend in ons leven inkomen, anders blijven wij in boeien van de vorst der duisternis. Ontzettend is het, dat zovele mensen niet inzien, nooit inzien, hoe vreselijk het is in de macht van den boze te leven. Zij houden de duivel, ook al kennen zij hem niet, voor een goede heer en meester en JC, die een waarlijk goede Heere en Meester is, verwerpen zij.

Er wordt in onze tijd veel over vrijheid gesproken, maar wat men vrijheid noemt is menigmaal geen vrijheid, het is gevangenschap, gebondenheid, slavernij. Men zit vastgekluisterd aan de zonde, en dat betekent: aan de duivel, en dat noemt men vrijheid, maar de vrijheid biedt alleen de Heere JC. Als wij de Apostolische Geloofsbelijdenis opzeggen noemen wij Hem onze Heere-, gemeente, laat dat toch niet enkel een formule zijn; niet enkel een belijdenis zonder meer, laat het liever de vertolking zijn van een waar geloof! Houdt de Heere JC waarlijk voor uw Heere. De Catechismus zegt: Hij heeft ons zich tot een eigendom gemaakt. Da tis het zegenrijke van wat Christus gedaan heeft. Komende op deze wereld heeft Hij niet alleen zijn bloed gegeven, maar Hij is ook binnengetreden in het machtsgebied van de vorst der duisternis, Hij heeft met hem de strijd aangebonden, Hij heeft de duivel zijn prooi ontrukt, Hij heeft de duivel overwonnen! Deuren zijn opengegaan die anders voor immer gesloten zouden zijn gebleven! Deuren van een eeuwenoude gevangenis! Het licht is doorgebroken, gevangenen worden in de ruimte gezet. De verloren zoon meende, toen hij wegtrok uit zijn ouderlijk huis, de vrijheid tegemoet te gaan, wat is het tegengevallen. Hij kwam in de handen van anderen terecht, die met hem doen konden wat zij wilden, zij stuurden hem naar de varkens, daar mocht hij leven. Pas toen hij naar huis terugkeerde vond hij de ware vrijheid. De ware vrijheid beleefde hij thuis, bij zijn vader. En nog altijd is daar de ware vrijheid. Als Christus u heeft vrijgemaakt, dan zijt ge waarlijk vrij. Hij bevrijdt op tweeërlei wijze. Door satan te overwinnen. Dat heeft Hij al gedaan. En dor u door zijn Geest in die vrijheid te zetten. Dat laatste hoort er ook bij. Is Hij reeds bevrijdend gekomen ook in uw leven? Weet ge dat Hij uw Heere is? De Apostolische Geloofsbelijdenis zegt: ONZE Heere. Er is een volk dat Christus kent als haar Heere. Het zegt: Onze Heere… Toen Thomas de opgestane Christus mocht ontmoeten, riep hij uit: Mijn Heere en mijn God…! Met welk een blijdschap riep hij dat uit. Hoe verblijdend als Christus Heere is geworden. Dan staat ge in de ruimte, in de vrijheid. Wij kunnen deze Heere zo van harte aanbevelen, bij jong en oud. Hij heeft het goede met u voor. Hij is een genadig Heere. Hij is mild, Hij is zorgzaam, Hij is goed. Nergens zult ge ooit zulk een Heere vinden als Hij voor u wezen wil. Hij is ook zulk een machtig Heere. Ge zijt bij Hem zo veilige. Hij is de Heere van de hemel en van de aarde. Hij kan u overal behoeden en beschermen, Hij kan met u zijn op al uw wegen. Zijn macht reikt over dood en graf heen, Hij kan u behouden. Omdat Hij de eniggeboren Zoon des Vaders is, is Hij een eeuwig Heere.

U vraagt, hoe wordt Hij mijn Heere? Reeds toten ge gedoopt werd heeft Hij de hand op u gelegd en gezegd, Gij zijt mijn. Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt mijn…

Toen is Hij al uw Heere geworden. Maar wat is uw antwoord daarop geweest? Is er uwerzijds wel ooit een antwoord op gekomen? Ge zijt een jongen geworden, een meisje, ge zijt gekomen tot uw verstand, hebt ge ooit weleens voor de Heere Jezus uw knieën gebogen en gezegd: Heere, Gij zijt mijn Heere; Heere, ik wil zo graag uw onderdaan zijn? Heere, bevrijdt mij van de macht en tirannie van den boze? Ge zijt een jongeman geworden, een jonge vrouw, wie behoort u toe? De God van uw doop, of behoort ge nog de duivel en de wereld toe? Kent ge iets van de bevrijdende kracht van de Heere JC, hoe Hij bevrijdt van de zonde? of zijt ge nog geheel en al in de macht van de overste dezer wereld? Ge zijt ouder geworden, kent ge de vrijheid die in Christus is? Of zijn uw ogen nog nooit opengegaan voor de gevangenis waarin wij allen als zondaren en zondaressen geboren zijn? hebt ge uw toevlucht al genomen tot de Heere? Ge zijt oud geworden, het levenseinde nadert, van wie bent u? weet u of ge het eigendom van uw Heere zijt? Kunt ge zeggen: ik ben met lichaam en ziel niet meer van mijzelf maar eigendom van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus, die met zijn dierbaar bloed mij van alle geweld des duivels verlost heeft?

Gij die nog onbevrijd zijt, Christus niet kent als uw Heere, bekeert u tot Hem. En haast u, want de tijd is kort. Gij die uw Heere wel kent, dient Hem, dient Hem getrouw en gehoorzaam.

Leeft in vrijheid, in de vrijheid waarmee Christus u heeft vrijgemaakt. Strijdt de goede strijd des geloofs, tegen hem die zulk een verschrikkelijke tiran is. Hij doet altijd weer een greep naar de macht. Uw ziel kan er onder verscheurd raken. Biedt moedig weerstand, in de kracht van uw Heere! Laat Christus uw Heere zijn, naar ziel en lichaam beide. Belijdt Hem als uw Heere. En zeg: Heere, wees Gij tot in alle eeuwigheid mijn Heere. Ik geloof in Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, onze Heere.

Amen.