Preek over H.C. Zondag 15

Tekst: HC Zondag 15

 

Gemeente,

Het is een bekende uitdrukking dat al het lijden dat er in de wereld is, niet opweegt tegen het lijden dat een is over de Heere JC gekomen is. Bij zo’n uitdrukking, al is zij volkomen waar, moeten wij echter wel weten wat wij zeggen. Wat wij van het levensleed van onze medemensen met onze eigen ogen zien is gewoonlijk slechts een heel klein deel. Verreweg het meest onttrekt zich aan onze blikken, wij zien het niet. Onze kennis van het leed dat er in de wereld is, is dus maar zeer gering. Alleen hetgeen wij in eigen gezin, eigen familie of eigen naaste omgeving ervan tegenkomen en meemaken, zien wij; de rest zien wij niet! wij horen er iets van, wij lezen er iets van-, maar daar blijft het bij. Als wij alle levensleed eens zagen, wat zouden wij schrikken. Als wij alle ellende, die r in de wereld is, eens letterlijk voor ogen zouden hebben, wij zouden ’s nachts geen oog meer dicht doen. Er is een zee van ellende, er is een zee van levensleed! En toch blijft het waar, dat het lijden dat over Jezus Christus gekomen is, het allerzwaarste is geweest. Een lijden dat uniek is geweest, dat wil zeggen: geheel enig in haar soort. Christus zal daarom, met het oog op zijn lijden, niet een zonder meer martelaar genoemd mogen worden. Hij was méér dan een martelaar.

Wij kennen uit de geschiedenis der kerk grote martelaren. Ik zou allerlei namen kunnen noemen. Te beginnen bij oude bisschoppen en oude christenen, die voor de leeuwen zijn geworpen, of levend verbrand zijn; of uit de tijd van de Reformatie, toen duizenden om des geloof wil gedood zijn, op zeer wrede wijze; wij zouden ook namen kunnen noemen uit onze eigen rijd, want ook onze eigen tijd ken martelaren. Wat al deze mensen geleden hebben, is niet in woorden uit te drukken. Het tart alle beschrijving. Wie het martelarenboek alleen maar eens doorbladert, huivert ervan. Uiterlijk gezien hebben tal van deze martelaren veel meer gelden dan de Heere JC! Hun lichamelijk lijden is zwaarder geweest dan het lichamelijke lijden van Christus. Maar, zoals gezegd is, dat geldt alleen het lichaam. Er is echter behalve lichamelijk lijden ook ziele-lijden. Er is behalve hetgeen mensen ons kunnen aandoen ook hetgeen God ons kan aandoen. En als wij daarop zien, dan liggen de verhoudingen geheel anders. Dan Christus’ lijden ver uit boven al wat mensen geleden hebben, ook al waren zij grote martelaren. Zie, gemeente, over al deze dingen gaat het nu in de zondag van de Catechismus die heden aan de beurt is.

 

In de eerste vraag staat: ‘Wat verstaat gij door het woordeke: geleden?’ nog altijd is de Catechismus  bezig met de uitleg van de Apostolische Geloofsbelijdenis. En daarin komt ook het woord ‘geleden’, er staat: ‘Die geleden heeft onder Pontius Pilatus en die gekruisigd is’. Lezen wij nu het antwoord op de eerst vraag van onze zondag. Er staat: ‘ Dat Hij aan lichaam en ziel, de ganse tijd zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde zijns levens, de toorn Gods tegen de zonde van het ganselijk menselijk geslacht gedragen heeft, opdat Hij met zijn lijden, als met het enig zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierf’. Wij halen uit dit antwoord de volgende punten naar voren:

 

In de eerste plaats: CHistus heeft geleden naar lichaam en ziel. Zijn lijden was dus niet een enkel uiterlijk, ook innerlijk! Het waren niet alleen de pijnen en smarten van het kruis die Hem gekweld hebben, er waren ook nog andere pijnen en smarten! Er was een ziele-lijden dat het lichaamslijden overtrof. Toen Hij uitriep: Mij dorst, had Hij niet enkel uiterlijke dorst, vanwege de koorts die in zijn lichaam woedde, maar ook een innerlijke dorst naar Gods ontferming, omdat Hij Gods toorn gevoelde! Wij zullen het lijden van Christus nooit recht kunnen verstaan, als wij dit innerlijk, geestelijk ziele-lijden van Christus niet erbij betrekken.

In de tweede plaats: er staat in ons antwoord, dat Christus geleden heeft gedurende de ganse tijd zijns leven op de aarde! Dus ook al vóór Hij in Getsémane kwam en al vóór Hij aan het Kruis geslagen werd, leed Hij Zijn lijden is al vroeg begonnen. Het is al begonnen bij zijn geboorte, ja zelfs ook al daarvoor! Toen Jozef en Maria in Bethlehem geen plaats vonden, was dat tot oneer en tot smaad van Hem die Maria in haar schoot bij zich droeg. Toen kwam er al het lijden van verachting en verguizing over Hem. En wat hebben niet gedurende heel zijn leven de farizeeën en de Schriftgeleerden Hem leed aangedaan. Ja ook zijn eigen broers en zusters, die niet in Hem geloofden, Hem hielden voor een bezetene! Ja zelfs zijn eigen discipelen, door hun kleingeloof en ongeloof. Alle mensen hebben Christus leed aangedaan, vroom en onvroom. De Kerk en de wereld. Men kan ook zeggen: wij allen.

In de derde plaats: er staat ‘Ingezonderheid aan het einde van zijn leven’. Toen aan het einde van zijn leven nam zijn lijden toe, toen werd het heviger! Toen brandden alle hellemachten tegen Hem los. Toen ging het naar een dieptepunt! Toen zweette Hij bloed; toen werd Hij geslagen, bespuwt en bespot en tenslotte aan het Kruis geslagen! Toen keerde ieder zich ten Hem: Pilatus, Herodes, maar ook Kajafas en zelfs Petrus en de andere discipelen. Toen heeft Hij moeten doorstaan wat geen mens ooit heeft behoeven te doorstaan, een ook niet zou kunnen doorstaan. Als wij spreken over het lijden van Christus, dan hebben wij vooral dit voor ogen, dit laatste, dit allerergste! Tot ons bescherming, want wíj hebben het Hem aangedaan, en tot onze vertroosting, want Hij leed het voor de Zijnen.

In de vierde plaats: de Catechismus zegt: Hij droeg de toorn Gods. Dat was het eigenlijke in zijn lijden. Als er ergens een groto vuur is, dan is er een haard. Dat maakt dat lijden het allerzwaarst. Dat heeft aan het lijden gegeven haar uniek karakter! Hierin was Christus geheel enige! Hierin stond Hij helemaal alleen! Hierin kon hij geen ander náást Hem staan, laat staan Hem evenaren. Als een lawine ging de toorn Gods over Hem heen. Alle donder van de Sinai ontlaadde zich boven zijn hoofd. Het was alsof er maar Eén schuldige was op de ganse aarde, onder de ganse hemel, en dat was Hij. Geen mens zal gering mogen denken over de toorn Gods! Die toorn is niet te meten; die in niet te peilen. Het dragen van die toorn is gelijk aan het liggen in de hel. Als wij ontzettende wroeging hebben, vanwege een kwaad dat wij begaan hebben, als ons geweten ontwaakt is en wij onze schuld gevoelen, dan gevoelen wij iets van deze toorn Gods! Zij kan branden in ons geweten! Zij kan alle slaap uit ons ogen wegjagen. Zij kan ons de wanhoop nabij brengen. Zie, dat is de toorn Gods! Dan worden wij innerlijk geteisterd, gehavend, geschokt. Ieder die een waar geloof heeft, heeft weleens iets, hoe weinig het ook is, van ondervonden! Een heilige verontrusting vanwege de zonde! Het besef dat wij genade nodig hebben! Zie, da tis maar één druppel uit de oceaan van de toorn Gods. Zij heeft geen vergelijking met wat Christus geleden heeft. Hij kreeg de hele oceaan over zich heen. Zij was besloten in die ene beker van het lijden, die Hij heeft moeten drinken. De toorn Gods…

In de vijfde plaats, de Catechismus zegt: tegen de zonde van het ganse menselijk geslacht! Het mensdom wordt hier als een eenheid genomen. Het was het hele mensdom dat gezondigd had. Het hele mensdom lag onder de toorn Gods. Welnu die toorn heeft Hij, JC, gedragen. Het waren dus ook mijn zonden en uw zonden die Hem werden toegerekend! Niemand kan zeggen: mijn zonden waren er niet bij. Oko uw zonden waren zo erg, dat Christus er onder heeft moeten lijden. Maar tegelijk is dit ook vol troost. Wij mogen weten: ook mijn zonden zijn gedragen. Het geloof mag zeggen: de toorn Gods door Hem gedragen, tegen de zonden van het ganse menselijke geslacht! Het Evangelie van het lijden van Christus is ruim gesteld. Wij behoren allen tot het menselijk geslacht! Niemand kan het ontkennen. Welnu, het is naar de Schrift, wanneer onze Catechismus zegt: Christus heeft de toorn Gods voor u gedragen! Dat zal geloofd mogen worden. En oko dat geloof wil God u schenken. Hij wil het in u werken, en doet dat ok door zijn Woord en Geest!

In de zesde plaats, de HC zegt: dat lijden is een zoenoffer. Christus heeft er Gods mee verzoend! Gods toorn is gestild. De schuld is voldaan! Mensen die zondaren zijn, kunnen door God, nu dit zoenoffer is gebracht, is genade worden aangenomen. De Catechismus zegt: een ENIG zoenoffer! De Heidelberger wil zeggen: een ánder zoenoffer hebben wij niet nodig! Dit éne is genoeg! God behoeft niet nog eens voldaan te worden. God presteert dezelfde rekening niet twee keer. He tis niet nodig, dat wij trachten God ook nog eens te verzoenen, Hem ook nog eens de schuld te betalen. Het zou trouwens ook niet kunnen. Ge moogt het geheel en al laten aankomen op dit enig offer van Christus! Ge moogt daarin volkomen rust en vrede zoeken en vinden! Als ge in waarheid, door een levend geloof steunt op dit enig zoenoffer van Christus, dan is het onmogelijk dat God nog langer op u toornig is, dan is het uitgesloten, dat Hij u zal houden buiten zijn eeuwige koninkrijk. Dit zoenoffer is zo volkomen, dat God tot in eeuwigheid niet meer toornen zal op diegenen, die hun heil bij JC zoeken, en rusten op hetgeen Hij heeft volbracht.

In de zevende plaats: er staat, dat Christus door dit offer ons van de eeuwige verdoemenis heeft verlost. Welnu, daarvan verlost te zijn, is de hoogste en beste en meest nodige verlossing die er is! Ik kan het nog zo benauwd hebben in mijn leven, ik kan het nog zo moeilijk hebben, ik kan nog zoveel leed hebben te dragen, het haalt het niet bij het lijden van de pijnen der eeuwige verdoemenis. Niet eeuwig verdoemd te zullen worden, wat moet ik nog meer? Dan pas ben ik geheel verlost, dan ben ik gered. Christus heeft ons gered van zijn eeuwige verdoemenis! Dat mag zijn de taal des geloofs. Welk een vreugde klinkt er in door.

In de achtste plaat: er staat: ‘Ons lichaam en onze ziel’. Wij hebben niet een halve maar een hele, een volkomen Zaligmaker! Die de zijnen verlost naar lichaam en ziel. De ziel niet in de hel, maar het lichaam óók niet. Voor de gelovigen is er een volkomen zaligheid: lichaam en ziel, beide gered. Christus’ lijden naar lichaam en ziel heeft weggenomen het lijden van de christenen, die waarlijk christenen zijn, ook naar lichaam en ziel. O welk een uitnemende verlossing!

In de negende plaats, er staat: Hij heeft ons Gods genade, gerechtigheid en eeuwig leven verworven! Schatten liggen er opgestapeld in het lijden van Christus. Als iemand zich geweldig inspant, kan hij soms tot een hoog loon, een hoog inkomen komen, tot welvaar, tot rijkdom. Er waren vroeger in Amerika krantenjongens, die door bekwaamheid en inspanning en ook wel behendigheid het in hun later leven brachten tot miljonair. Zo vergregen zij schatten; en soms deelden zij ook schatten uit. Christus heeft nog méér gedaan! Door zijn lijden schatten verworven, hogere, betere, uitnemender schatten dan die van deze aarde zijn, om ze uit te delen.

Zie, gemeente, dit alles zit in dat ene, kleine woordje ‘geleden’. Is het niet een rijk woord? Een woord om te bewaren, om te overdenken, om door getroost te worden? Onze bede mag wel zijn: O Heere, help mij te geloven in uw lijden!

 

Nu de tweede vraag uit ons antwoord, dus vraag 28. ‘waarom heeft Hij onder de Rechter Pontius Pilatus geleden?’ het antwoord zegt: ‘Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld zijnde, ons daarmee van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.’ In onze Apostolische Geloofsbelijdenis, komen maar twee namen voor, de naam van Maria en de naam van Pontius Pilatus. Dat de naam van Maria genoemd wordt, kunnen wij plaatsen maar, zo vragen wij wellicht, waarom de naam ook van die heiden, want dat was immers Pontius Pilatus? Onze Heidelberger zegt: dat is niet zonder reden. Daar is een oorzaak voor aan te wijzen. En dan gaat het, blijkens het antwoord op ons vraag, niet zozeer om de persoon van Pilatus, alswel om het ambt, dat door hem is bekleed. Want laat Pilatus geweest zijn wie hij was, en waarlijk er is niet veel goeds van die man te zeggen, toch: hij was een ambtsdrager; hij was de overheid, hij was een stadhouder, een rechter! En het is in die functie, dat hij hier in de Apostolische Geloofsbelijdenis wordt genoemd. Dus niet om persoonlijke kwaliteiten en nog minder vanwege zijn persoonlijke ondeugden en zonden, maar vanwege het feit, dat hij een rechter was, dat door hem de overheid vertegenwoordigt werd. Christus heeft moeten staan voor ene wereldlijke rechter, en dat was Pontius Pilatus! In de Bijbel worden rechters weleens ‘goden’ genoemd. In zekere zin zitten zij op de rechterstoel Gods! Naar Gods wil, worden wij geregeerd door overheden, en naar Gods wil spreken rechters recht. Ontzettend is het, dat rechters, zoals op het ogenblik in Italië en Spanje herhaaldelijk gebeurt, door terroristen om het leven worden gebracht! Juist dat zij deze mensen doodschieten is een onvoorstelbaar groot kwaad. Rechters zitten op Gods stoel, spreken recht in zijn Naam! Zelfs al zijn het ongelovige of goddeloze rechters. Hun goddeloosheid en ongeloof ligt voor hun eigen rekening, wij hebben zet te houden voor ambtsdragers van Godswege! En zo was het ook met Pilatus! En daarom heeft Jezus ook willen lijden onder Pilatus! Het onrecht dat Pilatus Hem aangedaan heeft, lig top de schouders, beter gezegd op het geweten, van Pilatus, maar Christus heeft hem geëerbiedigd, als rechter, van Godswege. De zonde van Pilatus is niet geweest dat hij recht gesproken heeft, maar juist dat hij dit niet gedaan heeft; dat hij de onschuldige Jezus veroordeeld heeft! Dat is Pilatus’ zonde geweest! En toch: in deze veroordeling van Pilatus, heeft Jezus ervaren dat Hij door God veroordeel werd! Het vonnis van Pilatus is Hem gewest het vonnis dat God, zij hemelse Vader, over Hem uitsprak. En zo kan onze Catechismus zeggen: ons heeft Hij daarmee van het strenge oordeel Gods bevrijd!

Door zelf het oordeel Gods te ondergaan heeft Hij ons, heeft Hij al de zijnen, daarvan bevrijd. Omdat Hij gestaan heeft voor Pilatus, als rechter, zullen wij niet behoeven te staan voor God als Rechter. Zij lijden onder Pontius Pilatus heeft ene diepe zin gehad. Daar zit veel meer in dan wij gewoonlijk er in zoeken. Pilatus’ vonnis was voor Christus een goddelijk vonnis. Het lijden dat Pilatus over Hem deed komen; deed God over Hem komen. En dat alles heeft Christus ondergaan, opdat diegenen die van Hem zijn, door het geloof, daarvan voor eeuwig verschoond zouden blijven.

Gemeente, laten zij ter harte nemen wat ons heir geleerd wordt. tracht te beseffen  wat de rechterstoel Gods is. Ik kan me niet voorstellen, dat ook naar iemand onder ons het helemaal niet erg zou vinden, als hij voor de rechter zou moeten komen! Dat zou ons niet gemakkelijk zitten. Daar zouden wij bang voor zijn. als een kind kwaad gedaan heeft en het moet dan komen onder de ogen van vader, die boos is, dan beeft het, het is bevreesd, en het huilt zelfs! Tenzij het kind al zo gewend is aan het kwaad en daarin verhard is, da het alle vrees en schaamte heeft afgelegd. Dan is die jongen of dat meisje een onverbeterlijke bengel. Wij prijzen het in onze kinderen, als zij bevreesd zijn na kwaad te hebben gedaan. Op zijn tijd zien wij graag berouw. Dan is er nog verbetering mogelijk. Hoe erg, als wij verhard zijn geworden voor God! Als wij niet vrezen zijn rechterstoel! Als wij ons nooit schuldig voelen, als wij geen berouw kennen. Van de Heere JC staat geschreven in ons antwoord, dat Hij onschuldig geleden heeft onder de rechter Pontius Pilatus. Die onschuld die r in Christus was, is er in ons niet. wij staan schuldig. Wij hebben gezondigd. Het strenge oordeel Gods belooft ons niets goeds. Zo God over ons rechtspreken, dan zou er een vonnis over ons moeten worden geveld. Willen wij beseffen, wat Christus voor ons geleden heeft, dan moeten wij om een woord te gebruiken dat Calvijn veel gebruikt heeft, ons geweten brengen voor zijn rechterstoel. Dan moeten wij ons voor ogen stellen het strenge oordeel Gods! Om te gevoelen onze schuld! Maar ook om te horen onze vrijspraak. Want Hij heeft dar gestaan, JC, in de plaats van ons! Toen Híj daar stond voor Pilatus, stond Hij in onze plaats voor God! Zijn vonnis is onze vrijspraak! Hij heeft ons bevrijd, staat er in het antwoord. En dat is een machtig woord. Bevrijd waarvan? Van het eeuwige strengen oordeel Gods. Als wij een boete moeten betalen van tien gulden dat zit ons dwars! Moeten wij een boete betalen van honderd gulden, dan praten wij er misschien dagenlang over! Zou de rechter ons veroordelen tot een gevangenisstraf van een jaar, dan wisten wij ons geen raad! Zou nog de doodstraf er zijn, en werden wij ter dood veroordeeld, dan waren wij volslagen wanhopig. Welnu, nog erger is de straf die God over de zondaar moet uitspreken, als hij buiten Christus leeft; want dan hebben wij de eeuwige dood verdiend.

En zie, van die straf nu heeft Christus ons verlost. Ons -, dat wil zeggen: degenen die hun zaligheid bij Hem zoeken! Degenen die met een hartelijk leedwezen over hun zonden tot Hem gaan en op Hem vertrouwen tot zaligheid. Zo is er dan geen verdoemenis meer, voor degenen die in Christus Jezus zijn, heeft de apostel Paulus eens uitgeroepen. Geen verdoemenis meer; bevrijd van het strenge oordeel Gods! O welk een heilige muziek in de oren van alle verslagen van hart. In de oren van hen, die zeggen: hoe kan ik behouden worden? Hoe kan ik, arm zondaar, genade vinden in de ogen Gods? Bent ge bezwaard van hart, zie eens Christus, staande voor Pontius Pilatus! Hebt ge vrees dat God u zal straffen, zelfs met de hoogste straf naar lichaam en ziel, zie eens op Christus, staan de voor Pilatus! In zijn lijden ligt uw verlossing, uw bevrijding! In zijn veroordeling uw vrijspraak. In zijn dood, uw leven!

 

En nu, gemeente, de laatste vraag en antwoord uit onze zondag. Er staat: ‘Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een andre dood was gestorven?’ u begrijpt het wel: de HC vraagt nu naar de betekenis van Christus’ KRUIS- dood. Waarom stief Hij de kruisdood? Er waren ook andere vormen van doodstraf. Meer dan eens lezen wij in de Schrift van dood door steniging. Achan de dief is gestenigd, Stefanus, de christen, is gestenigd. De kruisdood was in Israël niet inheems, maar uitheems. Zij was van heidense, te weten: Romeinse oorsprong. En nu vraagt de Catechismus, of daar iets achter zit dat Christus gekruisigd is, deze dood ondergaan heeft.

En dat blijkt inderdaad het geval te zijn! hoor maar het antwoord: ‘Ja, want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op zich geladen heeft, daar de dood des kruises van God vervloekt was’. De Catechismus zinspeelt hier op Dt 21,23 waar wij lezen: ‘Een opgehange is Gode een vloek’. De HC spreekt hier eigenlijk alleen maar na wat gezegd is door Paulus, namelijk in Galaten 3:13. Daar lezen wij: Christus heeft ons verlost van de vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: vervloekt is een ieder die aan het hout hangt.’ De dood door ophanging of ook de kruisdood, was dus een bijzondere straf. Daarin sprak in heel bijzonder mate de vloek Gods. U zegt: de vloek van God? Zeker! U zegt: maar wat betekent het woord ‘vloek’? tegenwoordig kennen wij maar één betekenis van het woord vloek. Als iemand Gods naam misbruikt, dan zeggen wij: dat is een vloek. Toch is hier iets anders bedoeld. Christus’ kruisdood was een vervloekte dood.

In de eerste plaats deze dood was verachtelijk. Wat ruw ging men om met degenen die gekruisigd werden. Wij werden in niets ontzien! Met verachting behandeld! Wie gekruisigd werd, werd geschonden! Men schond het lichaam.

In de tweede plaats: deze dood was afgrijselijk. Men werd naakt uitgekleed. Men werd prijsgegeven aan de blikken van de omstanders. Men liet de gekruisde doodbloeden. Men bespotte en bespuwde hen.

In de derde plaats, deze dood was een uitbanning, men werd uitgestoten. Als uitvaagsel aan de kant geworpen. Wie als gekruisde hing tussen hemel en aarde, voelde zich verlaten van God en van de mensen. Hij had geen plaats meer op deze aarde, en in de hemel leek ook voor hem geen plaats. Men was een verworpene!

En zie, dat was nu Christus, en zo is Hij gestorven! Als een gesmade, als een uitgestotene, als een uitgeworpene, als een gevloekte. Zijn dood was een vloek-dood. En nu zegt de Heidelberger: daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking die op mij lag, op zich geladen heeft. De vervloeking die op mij lag -, hier spreekt de christen de vervloeking die op mij lag! Zeker, want die hebben wij meegenomen uit het paradijs. Toen wij uit het paradijs werden gezet, werden wij vervloekt. God heeft zijn vervloekingen ons nagezonden. En wij hadden ze verdiend. Als adamieten dragen wij de vloek van God, die ligt op ons; als een erfschuld. Er zijn kinderen die levenslang de gevolgen dragen van de slechte levenswijze van hun ouders. Zo dragen wij allen de gevolgen van de zonde van onze voorouders, de vloek die over hen is uitgesproken ligt ook op ons. Maar nu is Christus gekomen, heeft de vloek die op ons lag, op zich genomen; de christen zegt: de vloek die op mij lag, en Hij heeft die vloek weggedragen, zodat zij er niet meer is, zij is afgewend; zij is er niet meer. Toen de jongeling van Nain, de enige zoon van een weduwe werd uitgedragen, omdat hij gestorven was, toen lag er een kleed over hem heen, het rouwkleed! Maar Christus kwam bij de baar, raakt de baar aan, het rouwkleed werd weggenomen en de jongeling van Nain verrees. Zo heeft Christus ook gedaan aan het kruis. Er lag het rouwkleed van de vloek van God over het ganse menselijke geslacht. Christus heeft zelf de vloek gedragen; daardoor dat rouwkleed weggedaan, en nu mag de christen zeggen: ik ben zeker, dat Hij de vervloeking die op mij lag op zich geladen heeft, en dat betekent: weggedragen heeft. De christen zegt: ik ben daar zeker van! Hoe komt hij aan deze zekerheid? Dit is de zekerheid des geloofs! En het geloof kan nooit anders dan rusten en steunen op het Woord en de beloften Gods. Omdat God ons dit geopenbaard heeft, daarom kan er die zekerheid zijn. naarmate wij meer rusten in het volkomen werk van Christus, Hem aanschouwen met de ogen des geloofs, zullen wij met meer zekerheid kunnen zeggen: mijn vervloeking, door Hem gedragen. Duizenden mensen leven alsof er nooit een kruis op aarde gestaan heeft, de vervloeking ligt nog op hen. Beklagenswaardig zijn zij. Zij schijnen te leven, maar in werkelijkheid ligt over heel hun leven het rouwkleed van de dood. Pas als wij als arme, zondige mensenkinderen tot Christus vluchten, op Hem zien, verlangend naar wat Hij voor ons verworven heeft, wordt dat kleed, dat rouwkleed weggenomen, krijgen wij, gelijk de jongeling van Nain, het leven en de zekerheid: hij heeft mijn vervloeking gedragen. Het kan een hele strijd zijn om te komen tot deze zekerheid.

Trouwens, nooit blijft deze zekerheid geheel onaangevochten! De twijfel is groot! Maar toch: ook in het allerkleinste geloof is toch iets van zekerheid, iets van blijdschap, iets van hoop, iets van gerustheid. Meer en meer zien op Hem die geleden heeft en gekruisigd is, kan onze harten sterk bemoedigen en bekrachtigen. Het is niet voor niets, dat Johannes de Doper de vinger naar Christus heeft uitgestoken, en Hen het Lam Gods heeft genoemd en heeft gezegd: Zie dat Lam Gods! kom maar naar dat Lam; zie het Lam Gods! hij ging aan het Kruis voor uw zonden, Hij stond voor zijn rechter, Pontius Pilatus tot wegneming vna uw schuld. Hij bracht het zoenoffer, het enige zoenoffer dat gebracht kon worden. Hij nam de vervloeking weg, uw vervloeking, de Heidelberger zegt: MIJN vervloeking, en dat mag ieder oprecht christen de Heidelberger nazeggen! Alles weg, zelfs mijn vervloeking!

Daardoor ben ik een gezegende. Een gezegende des Vaders. Stamelend zeggen wij het de Heidelberger na: daarvan ben ik zeker. Geve de Heere dat wij dat waarlijk zeggen mogen.

Amen.