Preek over H.C. Zondag 21 vraag 55

Tekst: H.C. Zondag 21, vraag 55

 

Gemeente,

Al menigmaal is opgemerkt dat de mensen van onze tijd zo individualistisch zijn, dat wil zeggen zo op zichzelf zijn, vaak zich zo weinig gelegen laten liggen aan andere mensen; hun eigen leventje leiden, moeilijk bij elkaar te brengen zijn. als een duidelijk bewijs daarvan geldt het zogenaamde kwaad van het absentisme. Iedere vereniging, iedere bond en ieder partij heeft met dat euvel te maken. Men belegt een vergadering maar zie de opkomst is maar klein. Vele leden laten verstek gaan, zij zijn niet present maar absent. Inderdaad is dit een kwaad dat allerwege zich voordoet! Ook in kerkelijke verenigingen. Ook op bijeenkomsten van gemeentelijke aard. Altijd zijn er mensen die niet meedoen! Die er wel bijhoren, maar daar geen blijk van geven! Die wel leden zijn, maar zich niet laten vergaderen. Dat is dan, wat wij ‘individualisme ’noemen, het op zichzelf blijven staan! Al een heel oud kwaad, maar dat nog nooit zo massaal is geweest als in onze dagen. In de Bijbel wordt ons heel wat anders voorgehouden. Daarin wordt ons voorgehouden dat wij bij elkaar behoren.

Menigmaal komt in de Bijbel het woord ‘gemeenschap’ voor. Met name in de brieven der apostelen. De gemeente, ofwel de kerk heet de gemeenschap der heiligen. Elders in de brieven van het NT lezen wij van een broederschap. De kerk, de gemeente, heet een broederschap. Op weer andere plaatsen wordt over de kerk gesproken als over een lichaam, en u weet; ook een lichaam hoort bijeen, vormt een éénheid. In onze Geloofsbelijdenis staat dat christenen zich niet op zichzelf mogen houden. Zij mogen niet een eigen leventje leiden, zonder acht te geven op anderen. Zij mogen zich niet apart houden, zich niet afzonderen, zich niet afscheiden. Zij behoren zich, zegt de Geloofsbelijdenis, bij andere te voegen, bij de gemeente. Gelijk in een lichaam alle ledematen een functie hebben, zo ook in het lichaam van Christus! Alle leden horen bijeen, horen bij elkaar te zijn. Willen zij niet afsterven, dan moeten zij levende leden in het ene lichaam van Christus blijven. Er is een gemeenschap der heiligen! En zie, over deze zaak gaat nu de Vraag van de Catechismus die heden aan de beurt is.

Die vraag luidt: Wat verstaat gij onder de gemeenschap der heiligen? Eerst iets, gemeente, over die uitdrukking zelf: gemeenschap der heiligen. Het is niet zonder oorzaak dat de Catechismus deze zaak, die van de gemeenschap der heiligen, aan de orde stelt. De oorzaak daarvan is hierin gelegen, dat deze uitdrukking ook voorkomt in de Apostolische geloofsbelijdenis. Ik citeer: ‘Ik geloof in de Heilige Geest, ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen…’ Let wel, er staat niet: EEN gemeenschap der heiligen, maar DE gemeenschap der heiligen. Dat betekend: de woorden ‘gemeenschap der heiligen’ slaan terug op het voorafgaande, op wat over de kerk gezegd is. De kerk wordt hier nader omschreven als de gemeenschap der heiligen. U vraagt wat is de kerk? Het antwoord: de gemeenschap der heiligen! Hiermee hebt ge dan het wezen der kerk. Dat IS de kerk: de gemeenschap der heiligen. Weet u waarom wij dat met zoveel nadruk naar voren brengen? Omdat men, ook in onze tijd, de kerk zo geheel verkeerd kan beoordelen. Men kan in haar zien niet meer dan een menselijke vereniging of een genootschap. Vroeger sprak men wel over het Hervormde Genootschap -, wat een misselijke uitdrukking. De kerk is geen genootschap, de kerk is de gemeenschap der heiligen, en dat is heel wat anders.

Ook sprak men weleens over het Hervormde Kerkgenootschap. Ook een uitdrukking die helemaal naast is. Want nogmaals, de kerk is geen genootschap. Onder genootschappen versta ik wereldse verenigingen, maar de kerk is dat niet, is niet een wereldse vereniging. Velen blijven in hun beoordeling van de kerk steken in de buitenkant, in het zichtbare. Zij verkijken zich op de kerk. De kerk heeft een binnenkant, een onzichtbare binnenkant -, zij is het werk Gods! zij is in haar wezen niet van deze aard. Zij komt van boven! Zij is het nieuwe Jeruzalem, dat van de hemel op de aarde nederdaalt. Zij is Sion, de Stad Gods. zij is een geestelijk gemeenschap, de gemeenschap der heiligen. Wil dat zeggen dat de kerk niet  ook een buitenkant heeft? De kerk heeft wel degelijk een buitenkant! Zij heeft een organisatie; zij heeft eigen regels, kerkordes, zij heeft een uiterlijk aanzien! Maar dat uiterlijke alleen moogt ge niet houden voor de kerk. De kerk is méér dan dit alles. Zij moet van binnenuit worden verstaan. Zij is, het zij nogmaals gezegd, de gemeenschap der heiligen. Tot zo ver, gemeente, over de uitdrukking zelf.

Wij bekijken nu het antwoord op deze vraag. Er staat: ‘Eerstelijk, dat de gelovigen allen en een iegelijk, als lidmaten van de Heere Christus aan al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.’ U merkt wel, er worden twee punten aan de orde gesteld. Ten eerste dit en ten andere dat. In de kerk als de gemeenschap der heiligen lopen twee lijnen. Er loopt een lijn naar boven, dat is de eerste plaats! Een lijn naar Christus toe! Een verticale lijn. En dan, in de tweede plaats, is er ook de lijn van de een naar de ander, van het ene gemeentelid naar het andere gemeentelid. Dat zijn uiteraard honderden, ja duizenden kleine lijntjes. Dat is een heel netwerk van lijnen. Dat is het wat hier in de tweede plaats wordt genoemd. Wij beginnen met die eerste, die verticale lijn, de lijn van Christus naar de gemeente en van de gemeente naar Christus!
Als wij spreken over de kerk, de gemeenschap der heiligen, dan hebben wij allereerst Christus op het oog, Wie Hij is voor de gemeente en Wat Hij is voor de gemeente, en wat Hij te bieden heeft en ons ook schenkt. De HC zegt: alle gelovigen en een ieder van hen persoonlijk hebben deel aan Christus, hebben gemeenschap aan Hem en aan al Zijn schatten en gaven. Als ge een cirkel hebt getrokken, dan hebt ge daarin een middelpunt. En nu kunt ge over binnen de cirkel punten zetten, zoveel als ge wilt, zij zijn allen op dat ene middelpunt betrokken. Zie, gemeente, zo is het nu de gemeenschap der heiligen! Alle lidmaten van de kerk, gesteld dat zij ware lidmaten zijn, zijn betrokken op die ene Heere Jezus Christus! Over alle tijden en afstanden op deze wereld heen, is er een gemeenschap der heiligen, want elk christen heeft deel aan Christus, en aan al Zijn schatten en gaven. Tot de ene kerk van Christus behoren Adem en Eva, Abel, Henoch, Noach, Abraham, Izaäk en Jakob, David en Salomo, alle profeten, Petrus, Johannes en Jacobus, Paulus, de apostelen en noem maar op: alle ware gelovigen van alle tijden en alle plaatsen! Wat ons samen verenigd is dat wij allen Christus hebben gehad en nog hebben als onze enige Heere, Als onze enige Behouder, als het Hoofd van het lichaam, van Wie alle gaven en schatten zijn neergedaald en nog nederdalen, en ook zullen nederdalen, totdat de laatste christen zal binnen zijn, want dan zal het zijn: Eén Hoofd, één lichaam, één Herder, één kudde, één huis, één gebouw dat tot in eeuwigheid er zijn zal.
Een christen staat niet op zichzelf! Dank zij Christus is hij verbonden met een schare die niemand tellen kan. Wij vormen met alle ware christenen samen één grote familie! Een broederschap, zegt de apostel Paulus ergens, die over de gehele wereld te vinden is! Het zijn onze broeders en er zijn onze zusters, die waar ook ter wereld, als zij ware christenen zijn, de naam van dezelfde Heere belijden, aanroepen en aanbidden. Het zijn onze broeders en onze zusters, die in de eeuwen, die achter ons liggen om de naam des Heeren smaadheid hebben gelden, of zelfs de dood zijn ingegaan. Onze broeders en onze zusters zijn het die, waar zij ook wonen, lijden om Christus’ wil! Zij lijden voor diezelfde Heere, aan Wie ook wij ons hart gegeven hebben. Van Wie ook wij de zaligheid verwachten. Waar een christenkind wordt geboren, staat een hele familie er om heen: de hele kerk staat er omheen, alle heiligen staan er om heen! Waar een christenmens sterft, al zou het schijnbaar nog zo eenzaam zijn, daar staat een hele schare om hem heen, alle heiligen staan om zijn sterfbed; hij sterft binnen het grote gezin dat de naam draagt van de gemeenschap der heiligen.
alle gelovigen en een iegelijk zegt de HC. De HC noemt eerst het geheel, en dan noemt hij de individuen afzonderlijk. Het geheel gaat aan de delen vooraf. Het lichaam wordt eerst genoemd, dan de delen, of leden van dat lichaam. Zo, gemeente moet er nu gesproken worden over de kerk! Als het gaat over de kerk, moet ge niet eerst denken aan uzelf, maar aan het geheel, het grote geheel van Christus’ kerk in alle tijden en alle plaatsen. En u, u afzonderlijk, bent maar een lid, een klein lid van dat grote geheel, van dat gehele lichaam! Ge moet uw plaats weten: een bescheiden plaats, niettemin een plaats. Als ge een waar christen zijt, een gelovige, ge hebt een plaats, neem die plaats dan ook met ere in, in dat ene lichaam van Christus. De gemeenschap der heiligen. De Catechismus zegt: deze gelovigen hebben gemeenschap aan Christus en aan al Zijn schatten gaven. Gemeenschap hebben aan Christus wil zeggen: deel aan Hem hebben. Wat een treffende uitdrukking en wat een voortreffelijke zaak! Deel hebben aan Christus! Leeft ook in ons het verlangen daarnaar? Stellen wij het op prijs? Begeert ge dit? Deel te hebben aan Christus?
Wanneer er een feestje wordt gegevens en worden uitnodigingen rondgestuurd, en u behoort tot de familieleden of tot de vriendenkring -, dan neemt ge er graag deel aan; ge stelt het op prijs tot de genodigden te behoren. Wanneer er een reisje wordt georganiseerd, en het trekt u erg aan, dan wilt ge er graag deel aan hebben. En zo zijn er tientallen dingen waaraan wij graag deel hebben. En Christus en Zijn schatten en gaven? Wensen wij aan Hem ook deel te hebben? Hoe droevig als dat niet het geval is! Waarom dragen wij dan nog de naam van christen, wat haalt die naam dan nog bij ons uit? Wij kiezen dan, waarschijnlijk zonder het zelf recht te beseffen, voor de armoede! Buiten Christus is zulk een armoede, Christus is zo rijk en wie Hem mist, zit in de armoede! Hij mist schatten en gaven, die en onweerbare waarde hebben. Hij staat in leven en sterven met lege handen. Al heeft een mens zoveel als hij maar wensen kan, hij is doodarm als hij Christus mist. Reeds tijdens zijn leven op aarde, mist hij alle ware rust en vrede, en bij zijn dood staat hij helemaal met lege handen. Och, laat het dan, gemeente, onze hartelijke begeerte zijn aan Christus deel te hebben en aan al Zijn schatten en gaven.

Christus schatten en gaven… wat zijn dan die schatten en wat zijn dan die gaven? Als een rijk man sterft laat hij een erfenis na. Hoe rijker de overledene was, des te groter de erfenis. Christus was de Zoon van God, in Hem waren al de schatten van goddelijke genade en kennis -, toen Hij stierf liet Hij een machtige erfenis na! Wilt ge rijk worden, zorg er dan voor een erfgenaam van Christus te zijn! alle ware gelovigen zijn Christus’ erfgenamen; daarom zijn zij zo rijk! Alles wat van Christus is, dat is ook van hen. De apostel Paulus zegt: alles is uwe! Want gij zijt van Christus en Christus is van God. Alles is uwe, alles, niets uitgezonderd! Kinderen Gods kunnen overal beslag op leggen. Alles is van hen. Voor hen gaat elke morgen de zon op en voor hen wordt het elk voorjaar weer lente! Voor hen is er regen en zonneschijn en groeien de gewassen. De Heere Jezus zei: zalig zijn de zachtmoedigen want zij zullen het aardrijk beërven! De hele aarde is van hen en voor hen. Zeker, de goddelozen lijken alles in handen te hebben; het lijkt alsof alles van hen is… maar het is gezichtsbedrog. Wat zij hebben, hebben zij wederrechtelijk niet als hun wettig eigendom. God laat hen het bezitten van hun goederen toe, tijdelijk, maar meer ook niet. Ja, nog rijker zijn de ware leden van het lichaam van Christus. Zij bezitten niet alleen aardse, tijdelijke goederen, ook geestelijke en eeuwige goederen.

Als ik in de Bijbel naga, wat daarin gerekend wordt tot de schatten van Christus, waarvan onze Catechismus zegt, dat wij er, als wij ware gelovigen zijn, deel aan hebben, dan kom ik onder andere de volgende tegen. In de eerste plaats: Christus’ liefde. In Johannes 17 horen wij Christus zeggen: Ik heb hen liefgehad. En is dat niet een rijke schat, gemeente, die liefde van Christus? Wat is meer waard dan de liefde? Liefde van mensen doet ons al zo goed! Hoeveel doet de liefde van Christus zondaren goed! Wat een vrouw van haar man en wat een man van zijn vrouw begeert is liefde. Ouders begeren van hun kinderen maar één ding: liefde! De liefde is niet tegen de waarde van goud te schatten. Rijk zijn en niet geliefd worden, door wie dan ook, maakt geen mens gelukkig. En nu die reine, oprechte, hartelijke liefde van Christus. Die liefde die Hij bewezen heeft met Zijn lijden en sterven. Die liefde die Hem Zichzelf deed offeren. Is die liefde niet een rijke schat? En zie, zij is nu het deel der ware gelovigen; die mogen in hun hart verzekerd zijn van de liefde van Christus.

Een andere schat van Christus die het deel is der gelovigen; Zijn Naam. Er staat in Openbaring 3: 12 Ik zal op hem schrijven de Naam Mijns Gods. Christenen zijn dragers, bezitten van de Naam van Christus. Die naam is een schat, die zij van Hem ontvangen hebben. Het kan gebeuren dat wijtrots zijn op onze naam! Een vrouw die haar man liefheeft vind het ook helemaal niet erg om zijn naam te dragen. Haar eigen naam gaat schuil achter de naam van haar man. Een waar christen stelt er prijs op de naam van Jezus Christus te dragen! Hij ziet daarin een schat, een onwaardeerbare schat. Christenen grijpen Christus aan en zeggen: laten wij naar uw Naam genoemd mogen zijn.

Een derde schat van Christus, en daar willen wij het dan maar bij laten, is de hemel! Zij behoort tot de erfenis die Hij heeft nagelaten voor de Zijnen. Zij zullen ten hemel gaan. Dat heeft Hij voor hen verworven. De hemel zal hun deel zijn. o welk een schat! Daar weegt geen wereld tegen op. Een eeuwige gelukzaligheid in de hemel -, wie zou niet begerig zijn naar die schat? De Catechismus spreek ook van de gaven van Christus. Christus deelt ook gaven uit. Het is niet nodig dit keer al die gaven op te sommen, maar laat ik er enkele noemen. Vergeving van zonden, en het eeuwige leven. Alleen al die twee gaven bevatten zoveel! Wat wij nodig hebben in leven en sterven. En zie, daar hebben nu de gelovigen deel aan. Ware christenen hebben gemeenschap aan Christus, en al Zijn schatten en gaven. Dat is het eerste deel van de gemeenschap der heiligen.

En nu gemeente het tweede deel. De Catechismus zegt, dat de gemeenschap der heiligen ook omvat dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te wenden. Wij hebben ook ten aanzien van elkaar, als leden van eenzelfde gemeenschap der heiligen, onze plichten. Er zijn rechten en er zijn plichten, ook in de kerk! Rechten -, wij mogen aanspraak maken op de liefde en het meeleven van onze medelidmaten! Maar ook plichten -, wij dienen andere lidmaten te dienen met onze gaven, ze bij te staan in alle lichamelijke en geestelijke nood. Elk moet zich schuldig weten, zegt de Catechismus, zijn gaven ten nutte van anderen aan te wenden. U merkt wel, gemeente, de Catechismus bindt de zaak strak aan! Spreekt van zich schuldig weten. Dat is een nog krasser uitdrukking dan wanneer er stond: Ieder moet zich verplicht weten. De Catechismus wil zeggen: Ieder christen staat bij zijn medechristenen in de schuld. Anderen mogen met hun eisen komen. Wat wat mogen zij dan van mij eisen? Dit, dat ik mijn gaven zal besteden tot hun nut en zaligheid! Mijn leven lang blijft deze schuld op mij liggen. Toto op mijn sterfbed toe, zal ik nog aan mijn mede-christenen moeten denken. Er zijn in het verleden heel wat christenen geweest die volle ernst hiermee hebben gemaakt. Wier leven niet anders is geweest dan een dienen van anderen. Als wij denken aan de apostel Paulus, wat heeft hij niet over gehad voor zijn mede-christenen! Hij was dag aan dag voor ze in de weer. Altijd weer trok hij er op uit, en geen dag in zijn leven of hij bad voor de gemeenten. Zelf zegt hij in zijn brieven, dat hij geduriglijk voor de gemeenten bad. Al de gaven waarmee God deze man versierd had, heeft hij , na zijn bekering, besteed in dienst van de gemeente, zijn mede-christenen. En dat is dan maar één voorbeeld. Er zouden er nog veel meer te noemen zijn. wij denken ook aan vaders en moeders die zelfs nog op hun sterfbed hun kinderen tot een zegen waren. En boven deze allen staat de Heere Jezus Christus Zelf. Wij lezen van Hem: de ijver van uw huis heeft Mij verteerd! Zodanig heeft Hij zich ingespannen, zoveel heeft Hij opgeofferd, dat Hij er onder verteerd is. De ijver voor de eer van zijn hemelse Vader en de ijver voor het behoud van de Zijnen, Zijn uitverkorenen, heeft Hem alles gekost; zijn rust, zijn tijd, zijn krachten, en tenslotte zijn leven. Ieder die een christen wil zijn, zal aan Hem het grote voorbeeld moeten nemen. Laat u niets wijsmaken, gemeente, ieder christen heeft zijn gaven. In overdreven bescheidenheid kan deze of gene christen er weleens aan twijfelen, of hij wel gaven van de Heere ontvangen heeft! Maar wees ervan verzekerd dat dat zo is. Het is waar, niet ieder heeft evenveel gaven van de Heere ontvangen. In de gelijkenis van de talenten, komen wij iemand tegen die 5 talenten had, maar naast hem iemand die maar 2 talenten had en zelf iemand die maar 1 talent had. Maar in die gelijkenis wordt niemand genoemd die géén talent had. En de man met het ene talent is er waarlijk niet om bestraft dat hij maar één talent had. Hij is wel bestraft, maar om heel wat anders, namelijk hierom, dat hij dat ene talent niet gebruikt had.

Al hebben we maar één talent van de Heere ontvangen, wij zullen het moeten gebruiken. Dan is met dat ene talent nog zoveel te doen, zoveel te winnen! Méér zelfs dan anderen winnen die misschien vijf talenten hebben ontvangen maar er onvoldoende mee doen, tekort schieten in ware ijver. Waar moet het ons om gaan in het gebruik maken van ons talent, of, als wij er meerdere ontvangen hebben, onze talenten? De Catechismus zegt: om het nut en de zaligheid van de andere lidmaten. Hoe kunnen wij er mede-christenen mee dienen, hoe kunnen wij er de gemeente mee dienen? Dat moet de vraag zijn. Dat doel dient ons voor ogen te staan! Wij zullen het in de kerk van elkaar moeten hebben. De een van de ander! Niemand is alleen maar de eisende of ontvangende partij; ieder is ook de gevende partij. U moogt het niet op anderen alleen laten aankomen. Dat is niet naar de regel van de gemeenschap der heiligen. Wij zullen niet altijd, als een beroep op ons gedaan wordt mogen bedanken. Een christen zal meer moeten aannemen dan moeten bedanken! Hij mag zich niet terugtrekken, zich onttrekken aan taken en roepingen die tot hem uitgaan; hij zal niet voor zichzelf alleen, of voor zijn gezin alleen mogen leven. Hij is lidmaat; als hij een waar christen is hij lid van de gemeenschap der heiligen. Er is, gemeente, aan ons aller zaligheid zoveel werk! Ge zult niet mogen denken dat een mens zo gemakkelijk zalig wordt! dan vergist ge u. er moet aan gewerkt worden. De Heere zal het moeten doen; zeker, maar de Heere wil mensen ervoor gebruiken; ook u! Hij wil dat ge mede-christenen zonodig vermaant, dat ge ze ondersteunt en sterkt, dat ge de wankelende probeert staande te houden, en dat ge de gevallenen weer overeind helpt komen. De Heere wil, dat ge aan uw mede-christenen denk in uw gebed, in uw gaven en in al wat ge voor ze doen kunt. Opdat zij niet verloren gaan. Een man alleen kan zo gemakkelijk vallen, is er een bij hem, dan blijft hij staande! Eendracht maakt macht. Als ieder de ander ondersteunt, dan vallen er niet vele meer. Het gaat er om, dat wij allen de eindstreep halen, het koninkrijk der hemelen ingaan. Maar dan moeten de tragen aangespoord worden, en de zwakken ondersteund en degenen die dreigen achterop te geraken, voortgeholpen worden, en dan dienen wij elkaar van dag tot dag te bemoedigen. Inzonderheid ambtsdragers hebben al die gaven die zij van de Heere ontvangen hebben ten nutte en ter zaligheid van hun mede-christenen aan te wenden. Maar zij niet alleen; de plicht, de schuld (om de woorden van de HC te gebruiken) ligt op ieder lid van de kerk. Elk, zegt de Catechismus heeft deze schuldige plicht. Niemand kan er zich aan onttrekken! Niemand heeft het recht, weg te kruipen achter onmacht, of gebrek aan gaven en bekwaamheden of achter huiselijke verplichtingen. In de dienst des Heeren zal ieder moeten aantreden, mag niemand achterblijven. Er is zulk een verscheidenheid van gaven! Wij behoeven niet allen hetzelfde te kunnen. Wij behoeven ook niet allen hetzelfde te doen. de Heere zorgt er voor, dat de gaven verschillend zijn. niemand heeft recht om op de ander vanuit de hoogte neer te zien. Wij hebben allen, ook degenen die maar weinig gaven hebben, te respecteren, mist zij hun gaven gebruiken, d.w.z. goed gebruiken, in de dienst des Heeren; niet hun gaven verknoeien, niet zo besteden, zoals helaas ook maar al te vaak gebeurt, in de dienst van de wereld, de duivel en de zonde. Een eenvoudige moeder in het gezin, die tracht haar kinderen op te voeden in de vreze des Heeren -, ook zij besteedt haar gaven; niemand zal haar mogen verachten. De eenvoudige arbeider ergens in een werkplaats in een fabriek die als christenmens zich gedraagt, zich voor de Heere niet schaamt, hij is een lid van de gemeenschap der heiligen; hij doet wat hem in opgedragen. Hij kan zonder opzettelijk te evangeliseren toch velen tot een zegen te zijn. hij is een man die de Heere meetelt. De Catechismus zegt: gewillig en met vreugde. Niet al mopperend en klagend zullen wij God moeten dienen. God wil geen klagers en mopperaars in Zijn dienst. Als de kinderen Israëls murmureerden, kwam er als straf van God altijd een plaag.

Wat wij doen voor de gemeente, voor onze mede-christenen, zullen wij meer als een eer dan als een last mogen zien. Het moet ons een lust zijn onze gaven op deze wijze vruchtbaar te mogen maken voor het geheel. Gemeente, wat geeft het ook een bevrediging! Welk een vreugde in deze dienst des Heeren gewillig bezig te zijn. de Heere heeft er zijn goedkeuring over, en dat wordt in het hart van de ware christen ondervonden. Hij heeft er vrede bij. Ook al kost het hem opoffering, misschien zelf zijn naam, zijn geld en goed.

Ziehier dan, gemeente, de gemeenschap der heiligen! Wat is en wat zij inhoudt. Zij is een groot goed, een rijk bezit. Welk een voorrecht ertoe te mogen behoren. Bent ge geen waar christen, mits ge het oprechte geloof des harten, de ware bekering tot God, de vernieuwing des harten, zoek dan toch de Heere Christus! Ge zult eerst deel aan Hem moeten krijgen dan zult ge ook delen in zijn gaven en schatten, en dan zult ge deel uitmaken van de gemeenschap der heiligen. Maar leeft het ware geloof in u, ook al is het nog zo klein en zwak, ook u behoort er dan bij. Waardeer dat en leef er naar! Gedraag u als christen, als mede-christen, als christin. Zoek het welzijn van uw naasten! Hun nut en hun zaligheid. Het is uw roeping, uw dure plicht. Ge wordt er door geroepen door Woord en Sacrament, doop en avondmaal! Laat de liefde van Christus in u heersen! Ge zult er vrede bij hebben. Een vrede die alle verstand teboven gaat. De Heere make ons allen leden van die ene, grote gemeenschap der heiligen! Hij bekwame ons door Zijn Geest, sterke ons door Zijn genade. Hij doe ons belijden en beleven: Ik geloof een, heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen.
Amen