Preek over H.C. Zondag 21 vraag 56

Tekst: H.C. Zondag 21, vraag 56

 

Gemeente,

Nog niet zoveel jaren geleden is erin onze kerk een felle discussie geweest over de vraag of het Evangelie van de vergeving der zonden heden nog wel actueel is. Er waren er die dat ontkenden. Dat was toen zo, en dat is heden nog zo. Alleen, heden wordt er zelfs niet eens meer over gediscussieerd! Zelfs dat vindt men niet meer actueel. En wat zijn dan de argumenten? Wij leven in een heel andere tijd, zegt men dat onze voorouders, dan bijvoorbeeld Luther en de andere reformatoren. In die tijd, de tijd van Luther en van onze vaderen, speelde het gevoel van zonden een belangrijke rol. Men wist zich persoonlijk een zondaar, een zondares voor God, en men had daar ook enig gevoel van! En daarom bood het Evangelie van de vergeving der zonden troost. Luther heeft geworsteld, om het verkrijgen van een genadige God, en hij heeft die God gevonden, en toen was dat zijn troost. En heden? Heden, zo zegt men, is de mens geheel anders! Van zonden weet hij niet! hij weet wel van allerlei machten, die er in deze wereld zijn. zijn vraag is niet: hoe krijg ik een genadige God, maar hoe kan ik in vrijheid leven, bevrijd van de machten van deze tijd.

En dan, de mens heeft nu zijn twijfel aangaande God. Hij vraagt zich af of er wel een God is; hij komt dus niet eens toe aan de vraag of hij deze God ook door zijn zonden kan hebben vertoornd. Met andere woorden: het Evangelie moet worden veranderd; wij zullen nu andere dingen moeten zeggen dan onze vaderen deden, andere dingen ook dan in ons oude Catechismus staat.
Is dat waar, gemeente? Zou werkelijk hetgeen beleden wordt in de Catechismus verouderd zijn? zou werkelijk niet meer gepreekt kunnen en moeten worden over de vergeving der zonden? Laten wij toegeven: aan zondekennis ontbreekt het inderdaad veel. Niet alleen buiten de kerk, maar ook in de kerk. Alleen: dat is geen excuus! En dat ligt meer aan onszelf dan aan de tijd waarin wij leven. En het kan, voor ene deel, ook wel eens liggen aan de prediking. In elk geval, wij zullen daarin toch niet een reden mogen zien om het Evangelie te veranderen. Wat de mens in alle tijden nodig heeft, is dat ene, nooit verouderde Evangelie van de vergeving der zonden. Voor God zijn wij niet anders dan Luther was, en dat onze vaderen waren! Wat Christus tegen Martha zei: Martha, Martha, gij bekommert u over vele dingen, meer één ding is nodig, dat geldt ook voor ons, voor u en voor mij, en voor alle mensen, in alle tijden. Het is dat ene nodig waarover ook de Catechismus spreekt, en welk in de vraag en antwoord die heden aan de orde zijn.

De vraag luidt: Wat verstaat gij onder de vergeving der zonden? Zoals uw weet, komen deze woorden voor in onze Geloofsbelijdenis. Ik geloof in de vergeving der zonden…, de wederopstanding des vleses en het eeuwige leven! Zo luiden de laatste woorden van deze Apostolische Geloofsbelijdenis. Mogelijk dat het deze of gene weleens wat vreemd is voorgekomen dat hier, aan het slot van de Geloofsbelijdenis, zulke heel verschillende dingen naast elkaar worden gezet. Het lijkt wat willekeurig om achter elkaar te zetten, eerst het geloof in de kerk: een algemeen christelijk kerk, die dan nader omschreven wordt als de gemeenschap der heiligen; dan de vergeving der zonden, dan de wederopstanding des vleses en dan een eeuwig leven. En toch zit daar wel degelijk enig verband in, zit er ook een bepaalde lijn in. Al deze laatste artikelen horen namelijk thuis in het derde deel van de geloofsbelijdenis; dat deel dat gaat over de HG! Ik geloof in de HG… en dan volgen, in de artikelen die ik heb opgesomd: de weldaden van die Geest, de werken van de Geest! De kerk, zij is het eerste en voornaamste werk van de Geest. De vergeving der zonde, ook zij is een werk van de Geest. Door haar wordt mijn ziel gered. Ik word daardoor een christen, een heilig mens. Door deze vergeving der zonden, dit werk van de Geest. En wat volgt dan? De wederopstanding des vleses. Ook een werk van de Geest. Hij zal mijn dorre beenderen eenmaal tot leven brengen. En dan? Het eeuwige leven. Ook een werk van de Geest. Hij is in mij het beginsel van een eeuwig leven. Ja, wij kunnen nog eens stap verder gaan, gemeente, dat de belijdenis van de vergeving der zonden komt na de belijdenis van de kerk als gemeenschap der heiligen, ook dat heeft een betekenis. Nergens elders dan in de kerk kunnen mij zonden worden vergeven. Met name onder de bediening van Woord en Sacrament. Dáár mag ik horen van de verzoening van God met zondaren. Dáár werkt de Geest het geloof. En zo komen wij dan tot de vergeving der zonden!
En waarom zou nu de Geloofsbelijdenis deze vergeving van zonden noemen? Ook dát heeft een reden! Omdat daarin als het ware alles is samengevat alwat God schenkt aan de gelovigen hier op deze aarde. Dit is het voornaamste werk van de Geest in het toebereiden van zijn gemeente, van degenen die zalig worden, met het oog op hun eeuwige toekomst. Laten dan ook wij deze vergeving van zonden hoog waarderen. Door haar te begeren. Door haar te belijden. Door er ook uit te leven. Ik gelóóf de vergeving der zonden…

Zien wij nu wat de Catechismus antwoordt op de vraag, wat wij van deze vergeving van zonden geloven. Er staat: ‘Dat God om de genoegdoening van Christus’ wil al mijn zonden, ook mijn zondige aard, waarmee ik al mijn levenslang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus’ schenken wil, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.’ Dit is het antwoord, gemeente, vol hoogten en diepten. Er staan zovele geweldige woorden in. Er liggen ook zulke schatten in verborgen. Laten wij proberen er eens wat uit te halen. Ik neem dan eerst het woord ‘zonden’. De vergeving der ZONDEN. Ja, wat zijn eigenlijk zonden? Te pas en te onpas wordt het woord vaak gebruikt! Kerkmensen gebruiken het, maar andere mensen ook wel. Ieder heeft in ieder geval een vaag besef ervan, wat ‘zonden’ zijn.
In de Bijbel heeft het woord ‘zonde’ drie betekenissen. Zonde is in de Bijbel in de eerste plaats overtreding, te weten overtreding van Gods wet. Met te zondigen handelt de mens buiten Gods wet, ja tegen Gods wet. God heeft met Zijn Wet een mens bepaalde grenzen gesteld, maar de mens, en dat is zijn zonde, overtreedt die grenzen. En daarmee maakt hij zich schuldig. Hij is overtreder van Gods wet! Dagelijks maakt hij zich eraan schuldig. Altijd liggen wij met de Wet Gods overhoop. Daar staan wij mee op en daar gaan wij mee naar bed. Wij doen hetzelfde wat ondeugende kinderen doen -, als vader of moeder zegt: dit mag niet, dan doen zij het toch; zij overtreden het gebod van hun ouders. Dit overtreden van Gods gebod is geen gering kwaad. Zoals ouders toornig worden, wanneer hun kinderen almaar doen hetgeen zij niet mogen doen en hun verboden is, zo vertoornd is ook de Heere zich over de overtredingen van de mensen. Wij mogen ze niet gering achten, die overtredingen van Gods wet. Zij stellen ons schuldig. Zij zijn erger dan wij gewoonlijk vermoeden. God kan naar recht voor eeuwig op ons toornen, vanwege onze overtredingen.

In de twee plaats is ‘zonde’ in de Bijbel ongerechtigheid. Zonden en ongerechtigheden, zij worden menigmaal in één adem genoemd. En wat zijn ongerechtigheden? Zij zijn schendingen van het recht, te weten van het recht Gods. er is een heilig en goddelijk recht. Dat recht is door God zelf bepaald. God heeft allle dingen geordend, dit moet zus en dat moet zo zijn. de mens is verplicht om die heilige orde Gods te respecteren, daarin zijn plaats in te nemen. Maar wat doenwij zondige mensen? Wij verbreken, wij verstoren deze orde Gods. dat is onze ongerechtigheid. Wij doen als iemand die een keurig vertrek waar alles op zijn plaats staat, en die dan van alles in de war schopt: stoelen, tafels en van alles wat er staat dor elkaar gooit, van de orde een chaos maakt. Wij zien het vaak in gezinnen. Soms chaotische toestanden, dat is ongerechtigheid! Wij zien het in het volksleven, vooral heden ten dage: chaotische toestanden, dat zijn de ongerechtigheden van land en volk! En ook in onze harten menigmaal chaotische toestanden -, dat zijn onze ongerechtigheden! En die ongerechtigheden zijn zonden. Wij schenden ermee het heilig recht van God. En zou ons dat niet schuldig maken?

In de derde plaats, zonde is in de Bijbel ook misdaad, misstap, het missen van het door God gestelde doel. Als er een militaire oefening wordt gehouden en een soldaat moet zijn schietkunst tonen, dan komt het er op aan, dat hij het doel raakt. Schiet hij ver bezijden het doel dan is hij een slechte schutter. En zie, zo zijn wij zondaren: wij zitten er altijd naast. Eigenlijk met heel onze levenskoers. Wij bereiken niet het doel waartoe God ons geschapen heeft. Dat doel is de lof van Zijn Naam. Wij zitten er zelfs van nature heel ver naast. Onze hele levensrichting deugt niet, is bedorven, is verkeerd gericht, dat is onze zonden! Zie, nu weet ge wat ‘zonden’ zijn.
En is het niet, gemeente, om erbij te huiveren? De werkelijkheid van de zonde, is zij niet ontstellend? Dat gaat ge beseffen en gevoelen als ge het op uzelf toepast, als ge ziet en zegt: en zo ben ik! Een overtreder van Gods wet, een misdadiger, een spelbreker, een schender van de majesteit van God, een kwade rebel. Wij moeten weten wat ‘zonden’ zijn. anders kunnen wij ook niet proeven wat de vergeving der zonden is. En bij ‘zonden’ moet ik denken aan mijn eigen zonden. Niet in de eerste plaats aan die van mijn buurman, aan mijn eigen zonden. En wat die zijn, voor God.

Tot zover over dat ene woord ‘zonden’. Nu staat er echter in ons antwoord nog een woord dat hier op lijkt, en dat zelfs nog wat erger lijkt te zijn. ik lees: al mijn zonden en ook mijn zondige aard. Die is er dus ook. er zijn niet alleen mijn zonden, maar ook mijn zondige aard. En nu – dat moet ieder toegeven- nu blijft er helemaal niets meer van mij over! Als ik alleen maar zonden had nuja -, mogelijk zou ik er nog wat aan kunnen doen! Als aan een boom takken zich bevinden, die afgestorven zijn, dan kan men ze wegnemen, door ze af te zagen. Maar als de hele boom ziek is, zoals op het ogenblik zovele iepenbomen ziek zijn, dan is er maar één remedie, of beter: er is dan helemaal niet meer remedie -, zulke bomen moeten worden uitgerooid.
En zie, zo is het nu ook met ons, wij zijn geheel ziek. Tot in de wortel van ons bestaan. Wij hebben niet alleen zonden maar ook een zondige aard. Men zegt weleens: een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken! Zo is het ook met de mens. Naarmate wij ouder worden kunnen wij wat netter worden, wat burgerlijker, wat fatsoenlijker, misschien zelfs wat vromer en godsdienstiger, maar onze aard, onze natuur, die blijft hetzelfde. Je kunt een dier, bijvoorbeeld een hond, van alles leren, maar op een ogenblik dat je het niet verwacht, komt de aard van het dier boven, en weg is dan alles wat je hem geleerd hebt. Men kan een mens heel wat deugden en zelfs ook wel wat godsdienst bijbrengen, maar ach die zondige aard. Nu zegt de Catechismus echter: waarmee ik al mijn leven lang te strijden heb. U hoort gemeente, hier is een christen aan het woord. U zegt: Is dat waar? Ja zeker! Daar kunt u gewis op aan! Weet u waarom? Wel dat is nogal eenvoudig. Wie niet een christen is zal DIT nooit zeggen. Die kent geen strijd! Geen strijd met de zonden en geen strijd met zijn zondige aard. Er staat: te strijden. O zeker, hij kent wel wat schermutseling met het kwaad dat in hem is; hij schaamt zich ervoor, met zijn zonden voor de dag te komen; hij weet ook wel zich wat in te houden als het zijn zondige gebreken betreft, zijn minder mooie eigenschappen. Maar dat alles verdient niet de naam van strijd.

Er is een spel, een sport dat de naam van schermen draagt. Het lijkt heel wat. Maar het is geen echte strijd. Bij een christen is echter sprake van echte strijd. En wat beleefd men dan als christen in de strijd? Ja, ook wel nederlagen! Wij moeten het nog al eens een keer verliezen. Tegen wie? Wel, tegen onze zondige aard. Vandaar dat het leven van een christen geen gemakkelijk leven is. Nooit rust, altijd strijd. Soms zware verliezen. Droefheid daarover. Schuld belijden voor de Heere. Hem de nood klagen. Weer beginnen. En dan weer verliezen. Voor God willen leven, en het niet te kunnen. Heilig te willen zijn en onophoudelijk vallen. Zie hier, het leven van de ware christen. Is het ook uw leven?

Je leest soms van die dierentemmers die heel wat mans zijn. leeuwen, tijgers, zij houden ze in bedwang. Zij stappen zomaar de kooi binnen van deze hoogst gevaarlijke dieren. Zij hebben de dieren in bedwang. Evenwel, u weet ook wel, een enkele keer gaat het mis. Dan gebeurt er een ongeluk. Dan slaat de leeuw of tijger, die getemd is, van zich af. Nou, en dan weet u wel de afloop. Dan moet de temmer het verliezen. Zie, zo is nu ook de strijd met de christen met zijn zondige aard. Menigmaal een ernstige, een bittere strijd, met dat ondier dat in ons is! En nu kunt ge ook beseffen, gemeente, wat het inhoud dat wij belijden de vergeving der zonden. De Catechismus zegt het zo treffen, dat God al mijn zonden, en ook mijn zondige aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb nimmermeer wil gedenken… Zie hier de troost van de ware christen en van heel de kerk. Dit houdt de christen staande. In het leven hier op aarde en ook in het uur van zijn dood. Dit opent voor hem de poort, om in te gaan in het koninkrijk der hemelen. Dit is het lied dat hij leert te zingen, het nieuwe lied, dat tot in eeuwigheid niet verstommen zal. Dit is zijn vreugde, zijn hartelijke vreugde. Hoe treffend wordt het door de Catechismus uitgedrukt: God zal dat alles, die zonden en die zondige aard, niet meer gedenken. Weet u, wij moeten er altijd aan denken! Bij ware christenen zijn zij bijkans geen moment uit onze gedachten. Wat zitten zij ons zwaar: die zonden, die zondige aard! Zij drukken ons naar beneden. Wij worden erdoor verlamd, zoals een vogel die vleugellam is geslagen. Je hebt soms van die nare dingen in je leven die maar niet uit je gedachten willen. Zo wijken uit de gedachten der ware gelovigen nooit de zonden, en hun zondige aard.

Maar nu is dit de troost, dat God ze niet meer gedenkt! Hij wil ze nimmermeer gedenken, zegt de Catechismus! Uit zijn gedachten zijn ze weggewist. Wie er ook aan denkt, Hij niet meer. Voor Hem hebben zij afgedaan. Is dat geen troostrijk woord voor tobbers? Voor zulken die nergens troost kunnen vinden, omdat zij immer aan hun zonden en zondige aard moeten denken, zij immer, Hij nimmer. Dat mag ze voorgehouden worden! En dat mag allen voorgehouden worden die verslagen van geest zijn vanwege hun zonden en hun zondige aard. Hij wil ze nimmermeer gedenken. God wil dat, zegt de Catechismus. En wat Hij wil, dat doet Hij ook! hij bant ze weg, zo ver als maar mogelijk is. Hij laat ze in zijn goddelijke gedachten nimmermeer opkomen. Als waren zij er niet meer, zo zijn ze voor God. Heel die last, waar gij onder gebogen gaat, is er voor Hem niet meer, bestaat zelfs voor Hem niet meer. Gemeente, hier horen wij de taal des Geloofs! Zo spreekt de kerk! Zo spreken allen die ware kinderen Gods zijn. Zo mogen zij spreken. Dit wordt hen geleerd. ontzettend is, als God nog wel aan onze zonden denkt, en dat doet Hij ook, te weten: de zonden der ongelovigen en goddelozen. Die heeft Hij niet weggedaan. Die staan immer voor Zijn aangezicht. Hij zal ze ook gewis bezoeken. Maar anders is het met de zonden degenen die de Zijnen zijn, op Zijn Naam hopen, op Hem ter zaligheid vertrouwen. Hun zonden gedenkt Hij nimmermeer. Natuurlijk heeft de Catechismus dit uit de Bijbel. In Ezechiël lezen wij dit woord van God: uw overtredingen zal Ik niet meer gedenken. Toen David met Bathseba gezondigd had liet de Heere hem weten: Ik zal uw zonde wegnemen. Elders lezen wij in de Bijbel: Ik, Ik delg uw overtredingen uit! Op weer een andere plaats: Ik ga uw zonden voorbij. En ik Micha 7 staat: Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft, de overtreding voorbijgaat… ja, Gij zult al hun zonden (d.w.z. de zonden van Israël) in de diepten der zee werpen. Zie, gemeente, zo is de vergeving der zonden.

De kranten vermelden soms dat er ergens weer veel vuil in de zee is gestort. En dan klinkt de waarschuwing: het kan zo niet langer; de hele zee zal nog vervuilen. Zo is het met Gods ontferming gelukkig niet. Onnoemlijke bergen vuil, vuil van zonden, zijn door Hem reeds geworpen in de diepten der zee, de zee van zijn eeuwige goddelijke ontferming. Ook uw zonden is daar plaats. De Heere wil ze nimmermeer gedenken.

 

Maar er staat nog meer in ons antwoord, namelijk ook deze woorden: om des genoegdoens van Christus’ wil. Bedenk wel, wil de Catechismus zeggen, niet zomaar vergeeft God de zonden. Zult ge niet u er een te gemakkelijk voorstelling van maken? Heb er ook niet een misvatting van. Het heeft wat gekost, deze vergeving der zonden! Zij is bepaald niet goedkoop. Er is een hoge en dure prijs voor betaald. Wat heeft zij dan gekost? Het genoegdoen van Christus. Er is betaling voor gegeven. Gij zijt duur gekocht. Het waren bittere tranen die er voor geschreid zijn, denk aan Getsémane, het waren onuitsprekelijke pijnen die er voor geleden zijn, denk aan Golgotha. Als nog nooit de zonden u pijn hebben gedaan en als ge nog nooit last hebt gehad van uw zondige aard, zie dan Hem eens aan: de Christus, in al Zijn lijden. Als Hij uw hart niet breekt, wie zou het dan wel ooit kunnen breken? Het bitterst worden de zonden, zo las ik een bij Jac. Koelman, wanneer men ermee bij de Heere Jezus is gekomen! Dan ziet men wat de vergeving der zonden gekost heeft. Het is om het genoegdoen van Christus’ wil, en daar zit heel Zijn lijden en sterven in, dat God al mijn zonden en ook mijn zondige aard nimmermeer wil gedenken.

En nu het slot van ons antwoord. Er staat: maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome. De vergeving der zonden gaat heel ver. Verder dan vaak gedacht wordt. zij is niet alleen een wegnemen van hetgeen mij tot last is, maar ook een schenken van wat mij tot een lust wordt. zij is niet alleen het opruimen van het vuil, maar ook het opsieren en vernieuwen van heel mijn leven, van binnen en van buiten. Toen de verlorene zoon thuis kwam, werd hem niet alleen afgenomen de lompen die hij aanhad, maar hij kreeg ook een nieuw kleed, zelfs het eregewaad. Uit genade schenkt God de Zijnen de gerechtigheid van Christus.
Toen Jozef, de zoon van vader Jacob, uit de gevangenis kwam, waar hij zonder schuld enige tijd in doorgebracht had, zag hij er barbaars uit. Hij moest voor de farao verschijnen, want de schenker had farao verteld dat hij dromen kon uitleggen. Ongeschoren, met lange haren, met oude vuile kleren, zo zag Jozef eruit. En wat deed men toen? Hij werd geschoren, hij werd in een nieuw pak gestoken, en zo kwam hij voor de farao. En zo gaat het nu ook met de zondaar die vergeving van zonden ontvangt. Hij ondergaat een ware gedaanteverwisseling. In de plaats van het oude komt het nieuwe, in de plaats van een groot levensschuld de gerechtigheid van Christus. God rekent de Zijnen die gerechtigheid toe, en zij wordt ons eigen gemaakt. Zij wordt de bron, waaruit wij leven. De troost in het sterven.

Als iemand heel arm is en er wordt op zijn bankrekening een kapitaal gestort, wat is hij dan ineens rijk! Nu kan hij naar de bank gaan zo vaak hij wil, en halen wat hij nodig heeft. Zo is de gerechtigheid van Christus voldoende om in al onze armoede te voorzien! Wij kunnen er elke zondeschuld uit betalen. Paulus zegt: wie zal beschuldigen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? maar hoezeer is dat nodig, gemeente, een waar geloof des harten, waardoor wij met dit woord Gods, met deze door Christus aangeboden gerechtigheid, bezig zijn voor het aangezicht des Heeren. Opdat wij in onze harten de zekerheid mogen verkrijgen, dat zij ook voor ons is, ook ons is geschonken. De Catechismus zegt: uit genade! Zij wordt mij uit genade geschonken, deze gerechtigheid is Christus. Dat wil zeggen: als ik arm ben in mij zelf, geheel schuldig en besef een verloren zondaar te zijn en zo bij de Heere Christus kom. In die weg wordt zij geschonken.

De Catechismus zegt: opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome. Christus’ gerechtigheid  stelt mij vrij van het gericht Gods. Toen in de jaren van de laatste wereldoorlog de Duitsers in ons land waren, werden wij herhaaldelijk opgeschrikt door berichten over vreselijke strafoefeningen, vergeldingsmaatregelen. Als er ergens van de kant van de burgers sabotage was gepleegd namen de Duitsers wraak. Dan werd er een over ander ‘gericht’ gehouden; men kwam voor een of ander gericht -, wee de man die voor dat gericht werd gebracht. Ieder die er maar van hoorde beefde al.

En toch, dat was nog maar het gericht van mensen. Hoe afschuwelijk ook, zij konden niet meer doen dan het lichaam doden. Een veel strenger, en volstrekt rechtvaardig gericht, zal eens door God zelf worden gehouden. En daar zal geen zondaar aan ontkomen. Zij zullen allen gesommeerd worden om voor dat gericht te verschijnen. Evenwel, de christen in ons antwoord zegt: Ik niet, ik zal nimmermeer in dat gericht komen. Waarom niet? vanwege die gerechtigheid van Christus! Die zal een vrijbrief zijn in de dagen dat het hoogste gericht zal worden gehouden. Men zal dan die gerechtigheid moeten hebben, door het geloof, wil men het gericht ontgaan. Er zijn landen waar men niet de grens overkomt als men niet een visum heeft. Als straks bij de Wederkomst van Christus de engelen zullen worden uitgezonden, zal de gerechtigheid van Christus het enig geldende visum zijn dat ons vrij stelt van het komen voor het goddelijk gericht. Zij zullen er voor gesleept worden alle mensen, behalve zij… die delen in de vergeving der zonden, die delen in wat Christus voor de Zijnen verworven heeft. Waarom zullen zij niet komen in het gericht? Omdat zij geen zonden hebben! Geen zonden? Zeker, geen zonden, immers die zijn weggedaan! God wil ze niet meer gedenken. Voor Hem bestaan zij niet meer! Hij zal ons niets te verwijten hebben. Hij zal zeggen: Ik leef al zolang met deze verloste zondaren in vrede, en daarom: vrede zal het zijn, ook nu, op deze Dag des oordeels.

Hoe groot is het toch gemeente, de vergeving der zonden! Het is en het blijft de kern van onze religie, de inhoud van onze prediking, de troost in ons leven en sterven. Is dat ook zo voor u? hebt ge er behoefte aan? Kent ge uw zonden en uw zondige aard? Vertroost dit Evangelie u ook? zo niet, denk dan eens aan dat goddelijk gericht. Ge zijt niet te benijden. Als ge eens als een misdadiger naar de goddelijke rechtbank wordt gesleept.  Kom tot uzelf, buig u neer, voor de God van uw leven, beken uw schuld, verneder u en begeer een nieuw leven! Zoek Hem die u aanbiedt, ja ook u: Vergeving der zonden, Zijn gerechtigheid! Twijfel er niet aan dat het ook voor u nog kan. En allen die hopen op de vergeving der zonden, tracht ervan verzekerd te zijn. maak uw roeping vast. Besef de waarde van deze genade Gods. verhef Christus en Zijn gerechtigheid. Word minder in uzelf, en laat Hem meer worden. Laat het uw begeerte zijn, geheel ingewikkeld te mogen zijn, in het kleed van de gerechtigheid van Christus. Laat dat uw livrei zijn. Toon de wereld dat ge dienaar zijt van deze Koning.

Gewis de engelen zullen u herkennen, op de grote Dag en u voorbijgaan, als allen zullen worden gesommeerd om voor de Rechter te verschijnen. Zij zullen u verzamelen, zoals zij zullen verzamelen alle kinderen Gods, van de vier windstreken, om ze als schapen te brengen aan de rechterhand van Christus. En dan zult ge zingen: Gij, Gij, O Lam Gods, hebt ons Gode gekocht met uw bloed. Ik geloof: de vergeving der zonden.

Amen.