Preek over H.C. Zondag 22

Tekst: HC 22, vraag 57

 

Gemeente,

De gemeente te Korinthe, aan wie de apostel Paulus een en ander een brief heeft geschreven, was ongetwijfeld een christelijke gemeente, een gemeente met vele levende leden. Paulus had deze gemeente dan ook zeer lief. Daarvan getuigen zijn brieven. Het merkwaardige is echter dat deze gemeente, hoewel zij een goede christelijke gemeente was, toch ook allerlei dwalingen koesterde. En onder die dwalingen was er één althans die een zeer ernstig geval was, namelijk de loochening van de opstanding des vlezes. Velen in Korinthe konden maar niet geloven dat er ook voor ons lichaam nog een toekomst is. Dat de ziel behouden wordt, dat aanvaardden zij wel; maar dat ook het lichaam behouden wordt, dat geloofden zij niet. Nu zullen wij moeten bedenken dat deze gemeenteleden te Korinthe behoorden tot de pas-bekeerden. Nog maar sinds kort waren zij overgegaan uit de duisternis tot het licht, waren zij van heiden christen geworden. Zij hadden geleefd en leefden nog in een Griekse wereld. En dat is de oorzaak waarom zij de opstanding des vlezes loochenden. Een Griek stond zeer sceptisch tegenover het lichaam van de mens. Het lichaam behoort tot het stoffelijke en stoffelijke achtte de Griek minderwaardig. Het stoffelijke en het geestelijke stelde hij tegenover elkaar. Het geestelijke was volgens de Griek het goddelijke en het stoffelijke was alleen maar ertoe bestemd om te vergaan. Zie, dat is de reden waarom hij niet geloven kon en wilde in de opstanding des vlezes. Deze dwaling nu vond Paulus ook nog in de gemeente van Korinthe. Hij schrijft in 1 Korinthe 15: Hoe zeggen sommige van u, dat er geen opstanding des vlezes is? En wat heeft Paulus geantwoord? Op welke wijze is hij deze dwaling, deze ernstige dwaling tegen gegaan? Ons antwoord moet zijn, gemeente, dat Paulus haar fel bestreden heeft. Met grote kracht is Paulus opgekomen voor de waarheid van de opstanding des vlezes. Met allerlei argumenten heeft hij haar verdedigd, en hij heeft de Korintische gemeente zeer ernstig gewaarschuwd. Indien Christus niet opgestaan is, dan zijt ge nog in uw zonden, zei hij; en indien de doden niet opstaan, dan is natuurlijk Christus ook niet opgestaan; dan zijn ook verloren degenen die in den Heere ontslapen zijn. u hoort wel: de opstanding des vlezes is dus een geloofsartikel, en waarlijk niet een geloofsartikel dat wij van weinig waarde zouden mogen achten! De belijdenis: ik geloof de wederopstanding des vlezes, hoort er werkelijk bij. En hiermee zijn wij dan gekomen tot de vraag en antwoord uit de HC die heden aan de beurt zijn.

Wat troost geeft u de opstanding des vlezes? De Catechismus is nog steeds bezig met de uitleg van de Apostolische Geloofsbelijdenis. De laatste artikelen zijn nu aan de beurt: ik geloof de wederopstanding des vlezes en een eeuwig leven. Deze avond zullen wij ons alleen met het eerste bezighouden. In de vraag, gemeente, staat ene woord, waar wij allereerst enige aandacht aan moeten schenken, te weten het woord ‘troost’. De Catechismus vraagt wat onze troost is. U ziet, het gaat niet alleen maar om een zaak die wij moeten wéten, die eventueel, onze nieuwsgierigheid zou kunnen bevredigen; maar het gaat over een zaak die ons kan en mag troosten. U weet het net zo goed als ik: als het gaat over het leven in het hiernamaals, dan worden vele mensen nieuwsgierig. Zij zouden zo graag willen weten wat er allemaal gaat gebeuren. De toekomst boeit hen, fascineert hen. Boeken die gaan over de toekomst, vinden veel aftrek. Vele mensen, en dan bedoel ik, vooral christenmensen, willen weleens wat horen over het al of niet komen van het 1000 jarig rijk. Anderen willen weten hoe het gaan zal met het Joodse volk, of dat het nog tot bekering zal komen of niet. Nog weer anderen willen weten wanneer de oordeelsdag zal komen. Of willen weten hoe de hemel wezen zal. En weer anderen willen weten hoe de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zullen uitzien. Wij zijn vaak nieuwsgierig, te nieuwsgierig. Wat hebben we er immers aan dat allemaal te weten? Onze Catechismus veegt al die vragen van de tafel, het vraagt heel nuchter en tegelijk volkomen christelijk: wat tróóst geeft u de wederopstanding des vlezes? Dáár zal het voor ons op aankomen, dat wij troost hebben, de ware troost in leven en sterven. Wij zijn er niet toe geroepen om achter de gordijnen van de toekomst te kijken. Het is ons niet vergund t e weten hoe het in het hiernamaals alles wezen zal. Zeker, de Heere God heeft het een en ander dienaangaande geopenbaard, maar dat moet ons dan ook genoeg zijn. Waar het op aankomst is dat wij de ware troost bezitten. Vervolgens, gemeente, er staat wat troost geeft ‘u’ de opstanding des vlezes. Weer: dat persoonlijke! Steeds in de Catechismus dat persoonlijke. Eer staat niet: wat troost heeft ‘men’ van de opstanding des vlezes, neen, wat troost geeft het u? Voor een ieder van ons persoonlijk komt het er op aan. Zullen wij dat niet vergeten? En dan nu het antwoord. Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden. U hoort wel, de Catechismus zegt hier: niet alleen, maar ook. Het is dus: zowel het een als het ander! Er is een toekomst voor mijn ziel, en er is een toekomst voor mijn vlees, en: mijn vlees, dat is mijn lichaam. Wij zullen het nu eerst dus moeten hebben over de ziel; en dan over ons lichaam.

Wat gebeurt er als wij sterven? De ziel verlaat dan het lichaam. Er blijft alleen een lichaam over, en dat gaat het graf in. Duizenden mensen in onze dagen geloven dat het daarmee uit is. Dood is dood, zeggen zij. Een hel, een hemel? Zij willen er niets van horen. Zij vinden het allemaal fantasie. Maar: zijn zij er wel helemaal gerust op? Is sterven voor hen dan zo gemakkelijk? Als zij horen, dat zij ongeneselijk ziek zijn, wat is dan hun reactie? Zou dood dood zijn, dan behoefden zij niet bevreesd te zijn, dan zouden zij gemakkelijk moeten kunnen sterven. Maar zo is het toch niet! Zij zien tegen de dood op als tegen een berg! Zien christenen dan niet op tegen de dood? Zeker wel; zij zijn ook mensen, en vooral zij weten dat dood niet dood is, maar dat er een oordeel Gods is. Maar zij hebben troost. Zij kunnen hun vrees voor de dood overwinnen, als God het geloof geeft in hun hart. Dan kunnen zij met de dood verzoend worden. Dan kunnen ze zelfs de dood vrijmoedig onder ogen zien. Dan kunnen zij zelfs, net als Paulus, verlangen ontbonden te zijn en met Christus te zijn, als zijnde verreweg het beste. En dat is het grote, ja het hemelsbrede verschil, tussen een waar christen en een ongelovige. Bovendien, een ongelovige staat, zeker niet minder dan wij, bij de dood voor een raadsel. Hij kan niet ontkennen, dat bij de dood iets verdwijnt, dat er een zielloos lichaam overblijft. En waar is dan die ziel? Hij zal in zijn ongeloof misschien zeggen: de mens sterft als een dier. Maar dan zeggen wij: u weet wel beter, want een mens is geen dier! Een dier weet niet dat het leeft, de mens weet het wel; het dier heeft wel een ziel, maar daaraan ontbreekt het bewustzijn; de mens heeft een ziel met een klaar bewustzijn. En waar is nu die ziel, als ons lichaam hier zielloos op aarde in het graf ligt? De Bijbel geeft ons een antwoord op die vraag. Hij spreekt van hel en hemel. Ja, de Bijbel zet: het is of de hel of de hemel. In de hemel, dat wil zeggen; bij Christus en bij al de Zijnen, bij God en bij de engelen. In de hel, dat wil zeggen: bij de duivel en al de verdoemden. Zie, dat vind u nu ook in onze Catechismus. Alleen, in de Catechismus gaat alleen over de gelovigen, vandaar dat hier, in dit antwoord, de hel niet genoemd wordt. Maar ook de gelovigen staat dan hun ziel ‘na dit leven’ ‘van stonden aan’ tot Christus, haar hoofd zal worden opgenomen. Let wel gemeente, er staat ‘van stonden aan’. Dat wil zeggen: terstond. Blaast een christen hier op aarde zijn laatste adem uit, dan gaat hij regelrecht naar de hemel. Van stonden aan…, waar zou de Catechismus dat er zo nadrukkelijk aan toevoegen? Omdat de Catechismus nadrukkelijk wil afwijzen de roomse dwaling van het vagevuur.

Rome heeft een vagevuur bedacht. De kinderen Gods zouden, na dit leven, voor korter of langere tijd, het vagevuur ingaan, en pas later, soms zelfs pas duizenden jaren later de hemel ingaan. Geen letter is er in de Bijbel over zulk een vagevuur te vinden. Het is een verzinsel. Zo houdt men de mensen in angst. Dat vagevuur zou een reinigingsvuur moeten zijn, een louteringsvuur. Daar zouden de gelovigen nog lange tijd moeten boeten voor hun zonden. En de nabestaanden maar betalen, om de arme zielen uit het vagevuur te redden. O welk een schandelijke godsdienst! Neen: van stonden aan! De moordenaar aan het kruis behoefde niet eerst naar het vagevuur. De Heere JC zei: Heden zult gij met mij in het paradijs zijn. als er ooit een man was, die het verdiend zou hebben om het vagevuur in te gaan, dan was het wel de moordenaar aan het kruis! De man had zware misdaden op zijn geweten en tijd van berouw heeft hij nauwelijks gehad, en hij heeft niets kunnen goedmaken van wat hij anderen had aangedaan, en toch mocht hij terstond naar de hemel, hij mocht met Christus zelf mee afreizen naar het hemelse paradijs! Dus: van stonden aan!

Maar het zijn niet alleen de Roomsen die dit ontkennen gemeente, er zijn er heden ook heel wat in onze eigen kerken. Een ziel die onsterfelijk is, en die regelrecht naar hemel of hel gaat? O neen, men meent het beter te weten. Men vlakt hel en hemel uit. Men schrijft de zaligheid voor Gods kinderen op tot de dag der opstanding, en met de hel weet men al helemaal geen raad. Och, laten wij ons toch houden aan die eenvoudige woorden van de Heidelberger: van stonden aan.

En dan: Mijn ziel gaat naar Christus, haar Hoofd. Zo staat het er, en zo is het ook! Een gelovig mens kan zeggen: Christus is mijn Hoofd, en als hij mag sterven, mag hij zeggen: ik ga naar de Heere JC, mijn Hoofd. O welk een troost! Wat troost blijft er nog over, als dit zou wegvallen? Dit alleen kan het sterven lichter maken, dat ik mag weten naar mijn Heere JC te gaan. De Heere JC is mijn Heiland, Zaligmaker, Verlosser, Redder. Hij heeft zich voor mij gegeven in den dood. Zie, dat alles mag een christen zeggen. En hij weet, gelooft, en troost, dat de Heere JC zijn toekomst is. Sterven is gaan tot de Heiland. Hem zien, met Hem leven. Het was de troost van de apostel Paulus, en het is de troost van alle ware christenen. Laat het, gemeente, ook uw troost zijn.

 

En nu het tweede gedeelte van ons antwoord: Dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wordt wederom met mijn ziel verenigd, en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig. Er is dus ook voor ons lichaam een belofte. Mijn lichaam ook al is het heel oud, en ook vergaat het in het graf, is toch niet geheel weg. Er is nog hoop, ook voor het lichaam van de christen. Een zullen lichaam en ziel verenigd worden, eens zal ons lichaam gelijkvormig zijn aan het verheerlijkte lichaam van de Heere JC. Zie, dat is de hoop, de geloofsverwachting van de christen. Ik wil daarvoor gemeente, enige bewijzen uit de Schrift geven. Ik denk allereerst aan Job, de man Gods, de man die zoveel gelden heeft. U weet wel, in welke erbarmelijke omstandigheden hij verkeerd heeft. Hij zat op een vuilnishoop; hij had de dood voor ogen. Op een ogenblik zei hij: straks zullen de wormen mijn huid doorknaagt hebben. Maar was dat het enige wat Job zei? Neen, hij voegde eraan toe: Vanuit mijn vlees zal ik God aanschouwen; niet de ogen van een vreemde zullen Hem zien,  maar mijn eigen ogen. Zie, dat was de hoop op de wederopstanding des vlezes. Ik denk vervolgens aan een paar woorden uit het boek Jesaja, hoofdstuk 26. Daar zegt de profeet: herleven zullen uw doden, ook mijn lijk. Ontwaakt en jubelt, gij die woont in het stof. Want de aarde zal aan de schimmen het leven hergeven! Jesaja geloofde dus in de wederopstanding der vlezes. De doden zouden, naar zijn vaste geloofsovertuiging herrijzen. Wij denken ook, gemeente, aan de profetieën van Daniel. Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zegt de profeet, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig elven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen! Als uit een diepe slaap zullen wij ontwaken, volgens de profeet, en dan bedoelt hij de doden, degenen die in het stof liggen. En er zal, aldus de profeet ook verschil zijn. sommigen zullen in heerlijkheid herrijzen, anderen niet, zij zullen er afgrijselijk uitzien. Gemeente, zijn dat niet indrukwekkende woorden? Tweeërlei opstanding. Ook de goddelozen zullen opstaan, maar: tot afgrijzen. Wij stappen nu over naar het Nieuwe Testament. Ook daarin vind men de belijdenis van de opstanding des vlezes, ja nog duidelijker kan in het Oude Testament.

Eens twistten met de Heere JC de Sadduceeën. Wat waren dat voor lieden? Naar onze maatstaf gemeten zouden wij kunnen zegge, dat waren de vrijzinnigen van die tijd. een opstanding des vlezes? Neen, daar geloofden zij niet in. Zij kwamen tot de Heere JC met een listige vraag: Rabbi, als een man sterft, en hij laat een vrouw na als weduwe, en die weduwe hertrouw, namelijk met een broeder van haar overleden man, en dat gebeurt nog een paar keer, zodat die vrouw tenslotte 7 mannen zal hebben gehad, van wie zal die vrouw dan wezen, als er een opstanding der doden is? u hoort wel, gemeente, het was een louter denkbeeldig geval. Zelfden of nooit zal het gebeurd zijn dat een vrouw 7 mannen overleefde. Maar goed: Stel dat het een keer zou gebeuren, wat dan? Met die vraag trachtten de Sadduceeën de Heere JC vast te zetten. Zijzelf geloofden niet in een opstanding des vlezes en zij willen Jezus onder ogen brengen hoe dwaas toch wel zulk een geloof is. Wat was Jezus antwoord? Gij dwazen, in de opstanding huwen de mensen niet meer. Dan is niet meer de vrouw de vrouw van die of die man. Dan is het zelfs heel het onderscheid tussen man en vrouw niet meer. Dan zullen wij allen gelijk aan de engelen Gods. De Heere JC heeft zich niet door de Sadduceeën laten vangen, en: Hij geloofde in de opstanding des vlezes. Ik noem nog een tekst uit het Nieuwe Testament. In Johannes 15 leest u dat de Heiland eens gezegd heeft: de ure komt, dat allen die in de graven zijn, de stem van de Zoon des mensen zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben tot de opstanding der leven, en wie het kwade bedreven hebben tot de opstanding ten oordeel! Zijn dit geen duidelijke woorden? Christus verwachtte een opstanding des vlezes. Een tweeërlei opstanding: een opstanding der leven voor de gelovigen en een opstanding ten oordeel voor de ongelovigen. En nu tenslotte nog een paar woorden van de apostel Paulus uit 1 Korinthe 15. Onze sterfelijke lichamen, zegt Paulus daar, zullen weder levend gemaakt worden. En hij voegt eraan toe: Door de Geest. Gods Geest zal het doen. U ziet, onze belijdenis aangaande de opstanding des vlezes is waarlijk niet uit de lucht gegrepen, maar steunt voluit op het getuigenis van de Heilige Schrift, van het Oude en van het Nieuwe Testament. En nu kijken wij, gemeente, opnieuw naar ons antwoord. Er staat: door de kracht van Christus! Christus zal ons doen opstaan uit de doden. Christus zal ons wekken op de morgen der opstanding. Hij zal ons graf openen. Hij zal ons roepen en wij zullen voor Hem verschijnen. Op de morgen der opstanding zal het gaan, zoals het gegaan is met Lazarus. Lazarus lag in zijn graf, hij lag daar zelfs al 4 dagen. En toen kwam Christus en Christus riep, met grote stem: Lazarus, kom uit! En wat gebeurde? Lazarus kwam uit! De dode Lazarus werd weer levend. En zo zal het nu ook zijn op de dag van ’s Heeren wederkomst. Hij zal ons roepen uit ons graf. Hij zal de engelen laten bazuinen. Hij zal zijn Geest geven, die ons dode beenderen de kracht geeft om op te staan. Er zal leven komen in ons stof, wij zullen opstaan, door de kracht van Christus.

Er staat in ons antwoord dat ons ‘vlees’ zal opstaan. Vlees is hier een ander woord voor lichaam, maar het is niet zonder reden dat hier het woord ‘vlees’ wordt gebruikt. Wat is vlees? Vlees is een woord dat ons onze zwakheid onder ogen brengt. Wat is zwakker dan vlees? Vlees heeft geen weerstand, vlees is krachteloos. En zo zijn wij mensen, wij zijn vlees. De Bijbel zegt: alle vlees is als gras. Ons menselijk vlees vergaat. Naar het schijnt blijft er niets van over. Wanneer na een aantal jaren de doden worden opgegraven, is er van hun vlees niets meer te bespeuren; alleen wat botten en benen, en ook die vergaan. Wij keren weder tot het stof der aarde, waaruit wij genomen zijn. wij worden tot niets. En toch is er verwachting. Dat stof, hoe weinig het ook nog is, zal God weer tot leven brengen. Is het niet een wonder? Het was al een wonder dat Lazarus werd opgewekt, maar wat eenmaal gebeuren zal met hen die al sinds eeuwen in hun graf hebben gelegen, en wier graven niet een meer terug te vinden zijn, dat zal een nog vel groter wonder zijn. dit is een wonder, gemeente, dat wij alleen maar geven kunnen. Maar dat biedt het ook een onuitsprekelijke vertroosting.
Temeer omdat er in ons antwoord staat: dit is mijn vlees. Dus er wordt niet slechts van het vlees in het algemeen gesproken, maar over óns vlees, in die zin dat elk gelovige mag zeggen: dít mijn vlees! Hij mag zijn eigen vlees erop aanzien. Gods belofte geldt dit mijn vlees. Er zal dus niet een geheel nieuw lichaam opstaan, neen, dit oude lichaam, hetzelfde wat ik nu heb. Hetzelfde, en geen ander! Dat is de geloofsverwachting van de christen. Wij staan hier gemeente, voor een groot wonder. Hoevele christenen zijn niet omgekomen in de zee; hoevelen van hen, in tijden van vervolging, niet verslonden door wilde dieren. Wij zouden zo zeggen: er is niets van hen over. Ja, toch wel, God weet het en God ziet het. De zee, zegt de Schrift zal haar doden wedergeven. Uit alle windstreken zullen zij vergaderd worden. Dít mijn vlees zal herrijzen. Het zal niet zijn in eigen kracht. U hoorde al: door de kracht van de Heere JC. Hij zal zeggen: Sta op uit de doden, en het zal geschieden.

Er staat in ons antwoord het woord ‘opwekken’, wij zullen worden opgewekt. Welk een treffende uitdrukking! Ons lichaam zal als het ware hebben geslapen, maar het zal worden opgewekt. Let wel, het gaat hier over ons lichaam, niet over onze ziel, die zal niet worden opgewekt, die zal niet slapen, die is in hel of hemel; maar het staat van ons lichaam. Ons lichaam zal als het ware hebben geslapen. En het zel op de morgen der opstanding worden gewekt. Kinderen en jonge mensen kunnen soms erg vast slapen. Zij zijn bij tijden haast niet wakker te krijgen. Dat weten alle ouders, die kinderen hebben. Een droeve zaak is het dat ook ’s zondagsmorgens vaak het geval is… dan kunnen jongeren soms zo lui zijn! Zal het ook zo zijn op de morgen der opstanding? O neen, geen sprake van! De gelovigen zullen mogen opstaan, de ongelovigen zullen moeten opstaan. Alle zullen worden opgewekt. Niemand zal het appél ontbreken. Geen mens, geen oud en geen jong mens. Vervolgens, in ons antwoord staat: Ziel en lichaam zullen weer verenigd worden. Mijn ziel en mijn lichaam zullen elkaar weer ontmoeten en vinden. Mijn ziel hoort bij mijn lichaam en mijn lichaam hoort bij mijn ziel. God heeft beide tezamen geschapen. Zij vormen een onafscheidelijke eenheid. De dood verbreekt die eenheid, maar hij doet het slechts tijdelijk. Straks zullen zij weer bij elkaar zijn: dit lichaam en deze ziel. En dan zullen zij ook nimmermeer scheiden; dan blijven zij verenigd, tot in alle eeuwigheid toe. D ehele mens, met lichaam en ziel, zal behouden zijn of verloren zijn. ik zeg, gemeente, of verloren zijn, want dat is de keerzijde van onze belijdenis. Er is behoud, maar er is ook een eeuwige verlorenheid. En dan zal het alleen maar een ramp zijn dat ziel en lichaam weer met elkaar verenigd zullen zijn. dat zal beide tot smart zijn, en dan zonder ophouden, tot in alle eeuwigheid toe. Zie, dat is de keerzijde van de zaak,  Dus: ziel en lichaam verenigd.

En dan zet ons antwoord tenslotte nog iets, namelijk: en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig. Er zal met ons lichaam dus iets gebeuren. Hetzelfde lichaam zal het zijn, maar het zal er anders uitzien, het zal bezitten wat het nu niet bezit. Men kan zeggen: het wezen zal hetzelfde blijven, maar de hoedanigheden zullen veranderen. Het zal niet meer zwak zijn, maar sterk, het zal niet meer aan ouderdom onderhevig zijn, maar geheel verjongd en vernieuwd; het zal niet meer geplaagd worden door allerlei aardse behoeften, maar geheel verheerlijkt.
als ge weten wilt wat ons beloofd is, dan moet ge zien op de Heere JC, op zijn verheerlijkt lichaam. Na de opstanding had Hij nog wel hetzelfde lichaam, maar geheel vernieuwd en verheerlijkt. Christus was niet meer aan één en dezelfde plaats gebonden; Hij had niet meer de behoefte aan eten en drinken. hij had een verheerlijkt lichaam. En dat is nu ook de toekomst der kinderen Gods. zoals de JC geworden is, zo zullen ook worden alle ware christenen. Zij zullen Hem in alle gelijk worden, ook in hun lichaam. Het sterfelijke zegt Paulus in 1 Korinthe 15 zal onsterfelijkheid aandoen en het vergankelijk en onvergankelijkheid aandoen, alles zal geheel veranderen. Zoals wij het beeld van Adam gedragen hebben, zo zullen wij eenmaal het beeld van Christus dragen. En geldt dat nu alleen maar degenen die gestorven zijn? hoe zit het met hen die als ware christenen ’s Heeren wederkomst nog beleven zullen? Die zullen er immers zijn; die dag meemaken, die het beleven? Paulus zegt: zij zullen in een punt des tijds veranderd worden. Zij zullen hetzelfde ervaren, alleen op een andere wijze, dan degenen die in Christus ontslapen zijn en wellichat al vlees jaren, of zelfs vlees eeuwen in hun graf hebben gelegen. De dood zullen zij overslaan, zij zullen rechtstreeks tot de Heere gaan. Eigenlijk net als Henoch. Immers: Henoch wandelde met God en God dam hem weg en hij was niet meer. Zie hier dan gemeente, wat wij geloven en belijden aangaande de opstanding des vlezes. Samen met de kerk van alle eeuwen geloven wij de wederopstanding des vlezes.

En heeft dit nu ook betekenis voor ons dagelijks leven? Wis en zeker! Ik wil een nog een paar dingen noemen. Een christen zal ook rekening houden met zijn lichaam. Hij zal er zorgvuldig mee omgaan, immers: het is bestemd voor een eeuwige toekomst, ook het lichaam zal worden behouden. wij hebben ook ons lichaam te voeden en te onderhouden, want de Heere acht ook ons lichaam hoog, ja zo hoog, dat het eenmaal verheerlijkt zal worden! We kunnen ons lichaam teveel koesteren, teveel verwennen; wij kunnen, en da tis een veelvuldig voorkomend kwaad, ons lichaam koesteren zodanig dat onze arme ziel tekort komt; zorgen voor het lichaam en niet zorgen voor onze ziel. Dan zegt de Heere JC, dat de ziel meer is dan het lichaam. Maar aan de andere kant: ons lichaam verwaarlozen is ook zonde. Want het heeft toekomst. We zullen ook niet het lichaam mogen overgeven aan allerlei kwaad en zonde. En ook dat gebeurt menigmaal. Paulus heeft daar tegen geschreven, in zijn eerste brief aan de Korinthiërs. De gemeenteleden te Korinthe vereerden in verleiding. De stad Korinthe was groot, en was een broeinest van allerlei kwaad. Ook van het kwaad der hoererij. En dan zegt Paulus: denkt erom, dat ge u niet overgeeft aan de zonde van de hoererij; uw lichaam moet voor Christus zijn, een tempel van de HG! Zie, gemeente, dat moeten ook wij bedenken; ons lichaam moet zijn een tempel van de HG. Wie een hoer aanhangt zegt Paulus, is één vlees met haar, maar wie de Heere aanhangt is één Geest met Hem, en die kan niet en die mag niet zijn lichaam verontreinigen. Het lichaam van de christen is een tempel van de HG. De HG woont er in, en die mogen wij niet verjagen, door een zondig leven. Zie, dat is de praktische uitwerking van ons geloof in de opstanding des vlezes. Wij houden er rekening mee, ook in de dagelijks praktijk van het leven.

Het is dus geen ijdele belijdenis, als wij zeggen: ik geloof de wederopstanding des vlezes. Laten wij dan, gemeente, aan die belijdenis ons houden. En ook ernaar leven, met vallen en opstaan, want wij zijn zondige mensen, maar toch: ernaar leven.

En dan mag het ons troosten: eenmaal de opstanding der doden. Wij allen worden ouder. Het graf zal niemand ontgaan. Onze ziel mag dan tot de Heere gaan en ons lichaam mag rusten, slapen tot op de Jongste Dag. Zo is het althans voor allen die de Heere vrezen, want de anderen vallen erbuiten. Maar voor de gelovigen is er deze troost. Straks bij de Heere, eerst alleen mijn ziel; daarna ook mijn lichaam. Naar ziel en lichaam gelijkvormig aan Hem, de Heere JC! Ik geloof de wederopstanding des vlezes.

Amen.