Preek over H.C. Zondag 23

Tekst: HC Zondag 23

 

Gemeente,

Er komen in de Bijbel allerlei woorden voor, waar vele bijbellezers het soms erg moeilijk mee hebben. Dergelijke woorden komen zij tegen bv in de brieven van Paulus. Die zijn zo moeilijk, zegt men dan! Ik begrijp er de helft niet van. Tot die moeilijke woorden, waar de meeste bijbellezers vaak geen raad mee weten, behoort het woord waarover het gaat in de Zondag van de Catechismus die vanavond aan de beurt is. Boven de zondag staat in de meeste psalmboekjes: over de rechtvaardigmaking. En in de zondag zelf lees men over het rechtvaardig-zijn-voor-God zijn, en het rechtvaardig-zijn-door-het-geloof! Ieder voelt wel aan, dat dat zwaarbeladen woorden zijn. Het zijn, zoals iemand eens gezegd heeft, harde noten: het zal moeite kosten om ze te kraken, zodat ze eetbaar, verteerbaar worden voor de gemeente. De rechtvaardigmaking, ofwel de rechtvaardiging van de zondaar, door het geloof, omwille van de gerechtigheid van Christus, ons zonder verdienste om niet toegerekend – schrik niet, gemeente, als ge dit alles zo hoort! Er zal getracht worden deze avond het u uit te leggen. Laten wij maar eens gewoon beginnen bij het begin: ‘Wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft?’ Zo luidt de eerste vraag uit onze zondag. U moet die vraag goed begrijpen; er wordt in deze vraag teruggegrepen op wat voorafgaat in de vorige zondagen. Uitvoerig is in die vorige zondagen gesproken over de inhoud van het christelijk geloof. Heel de Apostolische Geloofsbelijdenis (APG) ofwel de 12 artikelen, zijn behandeld. En nu, terugziende op dit alles, de vraag op ons af: en wat baat het u nu, dat ge dit alles geloofd? Iedere zondagavond wordt in de kerkdienst de APG gelezen, en wat baat het u nu, dat ge dit gelooft wat in die belijdenis staat? Toen u belijdenis deed, hebt ge uw ja-woord gegeven op de APG. En wat baat het u nu, dat ge dit gedaan hebt, en dat ge dit gelooft? U merkt gemeente, dat de Catechismus gaat er van uit dat wij geloven. Anders zou deze vraag immers geen zin hebben. Ja, de Catechismus gaat er zelfs van uit, dat wij het ware geloof hebben. Wie da tniet heeft, voor die geldt deze vraag dus niet. Alleen voor degenen die een waar geloof hebben; tot hen wordt deze vraag gericht: wat baat het u nu?

Ook dit is een punt gemeente, dat nu al ter sprake moet komen: blijkbaar gaat onze Catechismus ervan uit, dat het geloof baten oplevert. Wat baat het u? staat er! Iemand die gelooft heeft daar baat bij. Geloven is niet tevergeefs, is niet voor niets! Wie gelooft, heeft daar wat aan! Niet alleen in de dagen van tegenspoed, ook in de dagen van voorspoed. Niet alleen bij naderen van de dood, ook al in het leven! Laat ik het een zo mogen zeggen: Het geloof is een winstgevende zaak! Er staat in de Bijbel, dat de godzaligheid dus het leven des geloofs, de belofte heeft voor het tegenwoordige en het toekomende leven! Al dienen wij God niet om loon, het loon is er wel! U bent er goed mee af, als u een waar geloof hebt! U bent daarmee rijk, u bent daarmee gelukkig. Er zitten baten aan het geloof. Maar: wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft? ’t Antwoord zegt: dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven. Hier hebt u alles bij elkaar, gemeente, in één zin; wat er verder in deze zondag volgt is eigenlijk alleen maar nadere uitwerking. Elk woord weegt hier evenwel zwaar; wij zullen ze nauwkeurig bekijken. In Christus voor God RECHTVAARDIG. Het gaat nu eerst om dat laatste, om dat rechtvaardig zijn, wat is dat eigenlijk, wat betekent dat eigenlijk, rechtvaardig zijn?
Om het duidelijk te maken, gemeente, maken wij even een uitstapje. Neen, u hebt misschien nog nooit een rechtszitting meegemaakt; ik ook niet. Toch weten wij wel ongeveer wat er gebeurt. Er zitten een paar rechters, er is een aanklager, de officier van justitie; er is een beklaagde, er is een advocaat, en er zijn getuigen. De aanklager, de officier van justitie, leest de beschuldiging voor. Getuigen worden opgeroepen om voor of tegen de beklaagde te pleiten; de advocaat neemt het voor de client op; en de rechter doet tenslotte de uitspraak. Gemeente, ieder van ons zal ermee instemmen, wanneer wij zeggen, dat het heel wat is om als een beklaagde voor een rechtbank te moeten staan! Men moet al heel erg verhard zijn in het kwaad, wil men niet daarvoor terugschrikken, en voor huiveren. Hoe gelukkig ben je als je geen schuld hebt; als je uit de handen van de rechter blijft. Nu kunnen zich echter allerlei gevallen voordoen wanneer iemand gedaagd wordt voor de rechtbank. Iemand kan schuldig zijn dan is het niet meer dan recht en billijk, dat hij door de rechter veroordeeld wordt om deze of die straf te dragen! Het is echter ook mogelijk, dat iemand onschuldig voor de rechter komt. Hij kan vals beschuldigd zijn, in elk geval niet schuldig aan het feit, dat hem ten laatste is gelegd; in zo’n geval moet vrijspraak volgen.

Gemeente, het is in dit alles wat wij in gedachten moeten houden, wanneer wij gaan spreken over de woorden van de Catechismus, da tik in Christus rechtvaardig van voor God. God zelf is de Rechter; ons geweten is de aanklager, men kan zeggen de officier van justitie; wij zijn de beklaagden! En waar is de rechtbank? De rechtbank is in het hart of geweten van elke zondaar, te weten die zondaar die waarlijk ernst begint te maken met zijn zonden. Hebben ook wij dat al gedaan? Hebben wij onszelf al gesteld als voor e ogen van de hemelse Rechter? Hebben wij al waarachtig ernst gemaakt met de aanklachten van ons geweten? Is er besef dat wij schuldig zijn, de Wet, te weten de Wet Gods, overtreden hebben? En nu het vonnis! Onmogelijk kan dat vonnis achterwege blijven. Tegen God gezondigd te hebben betekend zonder meer de dood, de eeuwige dood, verdiend te hebben. De straf zal gedragen moeten worden. Er zit niets anders op dan voor eeuwig verloren te gaan. Dat is een werkelijkheid, gemeente, dat wij allen tot in het diepst van onze ziel zullen moeten beseffen. Pas dan zullen wij verstaan wat de vrijspraak betekent; en dat is het punt waar het op aankomt in deze zondag van de Catechismus. Maar stel nu dat ik voor de rechtbank sta, en ik hoor mijn vonnis, en er komt dan op dat ogenblik een ander binnen, die zegt: Ho maar! De schuld is al betaald en de straf is al uitgezeten. In een wereldse rechtszaak is dat niet mogelijk; gebeurt zoiets nooit. Maar wat niet mogelijk is in de wereldse rechtszaak dat is nu, gemeente, en dat is het evangelie, wél mogelijk bij deze rechtszaak, die van de mens, de zondaar bij God! Hij is er, Hij die de schuld heeft betaald en de straf heeft gedragen JC. En de zondaar, die in geloof Hem mag aangrijpen, mag weten: ook voor mij! De Rechter heeft dan niets meer te eisen; het geweten zwijgt, en de Rechter spreekt vrij! Ik ben… rechtvaardig… voor… God! Weet u nu wat het betekent?

Dan nog iets, de Catechismus vervolgt en zegt: en een erfgenaam van het eeuwige leven. Wat nooit gebeurt bij een rechtszaak hier op aarde, dat gebeurt wel bij deze rechtszaak, die van de mens, de zondaar, bij God -, hij krijgt nog een beloning toe. Ooit gehoord van zo’n rechter? Een rechter die beloningen uitdeelt, die geschenken geeft? Zulk een Rechter is God! Heeft Hij eenmaal vrijgesproken, dan deelt Hij ook nog geschenken uit! Als een toegift op de vrijspraak, schenkt Hij de zondaar het eeuwige leven. Hij zegt: de dood had ge verdiend, maar Ik spreek u vrij, en als beloning krijgt ge het leven, het eeuwige leven. Wat baat het u, zo luidde de vraag, dat ge dit alles gelooft? Wat hebben we aan ons geloof? Het antwoord is kort maar krachtig, diep en rijk van inhoud: dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en: een erfgenaam van het eeuwige leven! Gemeente, laten wij allen in onze harten, dankbaar ‘amen’ hierop zeggen.

Wij nemen de volgende vraag: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? U merkt, gemeente, de Catechismus houdt nog even aan. ’t Is al gezegd, toch komt hij er weer op terug. Is dat breedsprakigheid? Het wordt predikanten weleens verweten, dat zij weleens wat herhalen; doet de Catechismus dat ook? Er zijn dingen, gemeente, die nu eenmaal meer dan eens gezegd moeten worden. Van zulk een groot belang zij ze, dat ze twee of driemaal herhaald moeten worden! Het is niet onbelangrijk, de kwestie waar het hier over gaat. Het raakt mijn ziel en zaligheid. Vandaar die vraag; hoe zijt gij rechtvaardig voor God? En nu een lang antwoord. Weer beginnen wij gewoon vooraan. Alleen door een waar geloof in JC! In Christus zal ik moeten geloven, anders heb ik het niet, krijg ik het ook niet, zal ik veroordeeld worden. U weet, wij hadden het over een rechtbank. We zeiden: stel dat iemand binnenkomt en zegt: Ik heb betaald, ik heb de straf gedragen! Wie zou als beklaagde niet met beide handen deze Redder in de nood aangrijpen? Zie, da tis het geloof! Geloven is niet anders dan uw beide handen uitsteken naar de Redder in de nood! Zo wordt ge rechtvaardig voor God! Maar er staat nog meer in het antwoord. Er staat: alzo dat… God… mij… de gerechtigheid van Christus schenkt en toerekent! Een heleboel woorden hebben wij nu overgeslagen; maar dit is de hoofdzin, het punt waar het op aankomt! God schenkt en rekent mij toe, de gerechtigheid van Christus. Weer, gemeente, roep ik voor u op dat beeld van die Rechter, en van die Ander, die binnen komt en zegt; Ik heb betaald! Goed zegt de Rechter, goed! Het zij u toegerekend! U kunt naar huis gaan! Hoort u, gemeente, de blijdschap in ons antwoord! Mij geschonken en toegerekend de gerechtigdheid van Christus! Wat Hij gedaan heeft voor mij – het is mij geschonken en toegerekend! Hij voor mij betaald! Hij voor mij geleden! Hij mijn Redder in de nood! God die helpt in nood is in Sion groot buigt u dan in ’t stof en verhef met lof, ’t Machtig Opperwezen, wilt Hem eeuwig vrezen!

En nu gaan wij weer andere dingen bekijken uit ons antwoord. Er staat ergens, ergens zomaar middenin; zonder verdiensten mijnerzijds, uit louter genade…! Het is alleen uit genade, dat ik vrijgesproken word; geen verdiensten mijnerzijds. U weet het, ik stond voor de rechtbank en toen kwam die Ander binnen en zei: Ik heb betaald! Ik heb de straf gedragen! En ik heb die Ander omhelsd, in Hem geloofd, als mijn Redder in de nood – en moe tik nu nog over VERDIENSTEN praten? Verdiensten? Het woord, gemeente, dat alle christenen op de lippen besterven moet! Je mag je wel duizend keer bedenken voor je ooit het woord ‘verdiensten’ durft te noemen. Da tis het wat wij haten in de Roomse godsdienst! Altijd dat gemeier over verdiensten! Maria heeft verdiensten, de heiligen hebben verdiensten, de monniken hebben verdiensten; en als je maar trouw bent, en je best doet, dan hebt u ook verdiensten! Wat zegt de Heere JC? De eerste zullen de laatsten zijn, en de laatsten zullen de eersten zijn. Verdiensten? De Heiland zegt: Al had iemand alles gedaan wat hij doen moet, dan is hij nog niet meer dan een onnuttige dienstknecht. Wij zullen de genade haar eer moeten geven, voluit en van ganser harte. Uit genade…, zonder verdiensten mijnerzijds.

Weer een paar woorden uit ons antwoord. Al is het, staat er, dat mij mijn geweten aanklaagt… daar heb je het geweten weer; dat is immers die officier van justitie! Ja, ook u kent hem wel, deze aanklager; als u eerlijk bent! Weleens even naar hem geluisterd? Doe dat toch! Doe dat toch! Eens even u terugtrekken uit het gewoel van de wereld. Niet altijd de radio aan of de tv. Dan hoort u die aanklager niet. Eens even apart gaan zitten; ook jonge mensen al is het maar even op je kamer. Daar vind je die aanklager, die officier van justitie! Geef hem gelegenheid om zich uit te preken. Hoe langer u luistert, des te meer hij zegt. Hij heeft een boek vol. Het is een lang repetoir. Oude en vergeten misdaden komen voor de dag. Heilzaam is het om dat aan te horen. Zo wort ons hart verbroken, zo wordt onze geest verslagen; zo worden wij rechtvaardig voor God. Maar het kan ook te bar worden met die aanklager. Hij kan geweldig tekeer gaan. Hij kan als man van het recht u verpletteren. Hij kan u trappen, slaan, beuken op uw ziel; dat alles kan. Al is het, zegt de Catechismus, dat mijn geweten mij aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods gezondigd heb; neen ZWAARLIJK gezondigd heb (staat er) en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben… u hoort gemeente, het wordt ernst, het wordt bittere ernst. Het kan hoge ernst worden tussen God en de mens. Tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden, en tot alle boosheid geneigd – daar gaat de mens met al zijn braafheid; daar gaat hij met al zijn kerkgaan, daar gaat hij met al zijn vroomheid. Je zult het meemaken! Je zult het aan moeten horen, je zult het voelen tot in het diepst van je ziel… zondagmorgen zitten wij in de kerk en horen de Wet; wij zijn er aan gewend; wij willen het niet missen, het hoort bij de dienst, maar verder… och verder geeft niemand er wat om. Maar als die Wet eens gaat leven, als ons geweten, die officier van justitie, eens die Wet van gebod op gebod ons gaat voorhouden, om er onze tekorten mee te ontdekken, om er onze zonden mee aan het licht te brengen, dan wordt het menens. Niet alle kinderen Gods ondervinden hier evenveel van; er zijn er die soms dagen onder de brandende toorn Gods liggen, er zijn er ook die wat minder daarvan ondervinden. Maar iets ervan kennen zij allen! Ik… tegen… al de geboden Gods… zwaar gezondigd.. en geen gehouden… en nog steeds geneigd tot alle boosheid… Maar dan die Ander, die binnenkomt in de rechtszaal van mijn innerlijke leven en zegt: Ik heb betaald, Ik heb de straf gedragen, – zie, zo word ik rechtvaardig voor God

Nu het tweede deel van het antwoord, er staat: Evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja als had ik zelf als de gehoorzaamheid volbracht die Christus voor mij volbracht heeft… gemeente, u kent misschien ook die mooie geschiedenis uit het OT van Naaman de Syrier. De man was melaats. Hij hoorde van een meisje, dat hij meegenomen had uit Israël, dat er in Israël een profeet was, Eliza, en dat die profeet melaatsen kon genezen! Hij er op af, hij kwam bij de profeet en die zei: je moet je zeven keer wassen in de Jordaan. Maar dat wou meneer niet! Stel je voor in de Jordaan je wassen! Toch is het er wel van gekomen, op aandrang van de knechten. Die zeiden: probeer het toch! Je ziet hem gaan die melaatse Naaman, in de Jordaan. Hoe lelijk zijn huid; allemaal vlekken, lelijke witte, verschimmelde plekken, met etterige wonden. Eén keer gaat hij onder, nog een keer, tot zeven maal toe, en dan komt hij naar boven, uit de rivier. Weg is de melaatsheid; hij is genezen! Wat een schone huid nu! Zo mooi, zegt de Schrift, als die van een kind dat pasgeboren is. Zie, gemeente, zo gaat het nu ook met de zondaar die gerechtvaardigd wordt. Het antwoord zegt: als had ik nooit zonde gehad noch gedaan! Zo volkomen is de vergeving der zonden, zo algeheel en afdoende, is onze verzoening met God. Als een andere, een tweede Adam in het paradijs, zo ben ik, als ik rechtvaardig ben voor God. Het is haast niet te geloven, gemeente. Moet je weten wie wij geweest zijn. Moet je weten, hoe erg het met ons gesteld is geweest; en dan nu dit! Dit! Dat de gerechtigheid van Christus mij wordt toegerekend en dat ik zelfs geen vlek of rimpel meer heb overgehouden. Ja, de Catechismus zegt ook IK! Als had IK nooit zonde gedaan. Ook voor u is dit mogelijk. Wat hier beleden wordt, dient persoonlijk herhaald te worden, ook door u. ook u zult het van Christus moeten hebben, de Redder in nood. Er staat: als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht die Christus voor mij volbracht heeft. Zo lijkt het; neen zo IS het ook als wij in Christus zijn door het geloof. Zijn gehoorzaamheid is dan de mijne! Al wat Christus gedaan heeft, komt de Zijnen ten goede. Geen gebed heeft Hij gedaan, of ik heb er profijt van. Heel zijn leven, heel zijn lijden, al wat Hij gedaan heeft, zijn gehoorzaamheid – ik mag het alles hebben. Ik ben ermee rechtvaardig voor God.

Aan het slot van het antwoord staat; in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. De Redder in de nood staat voor ons, Hij biedt ons aan: zijn gehoorzaamheid, zijn voldoening, zijn gerechtigheid, zijn heligheid (het zijn allen woorden die hier in dit antwoord voorkomen), ik mag het annemen? Is dat waar, gemeente, mag dat? Er staat: met een gelovig hart! Aannemen kan men iets op tweerlei wijze. Ge kunt van ets aannemen dat het waar is. Er wordt u iets verteld, en u zegt; het al wel waar zijn. Zo kan het ook gaan met het Evangelie, er wordt verteld dat de Heere JC gestorven is voor zondaren: u denkt: het zal wel waar zijn, en u keert u om en u gaat de kerk uit, en daarmee uit. Dat is een manier van aannemen zoals hier in dit antwoord van de Catechismus niet bedoeld is. Er staat met een gelovig hart. Wat is dat? Met een gelovig hart? Dat is, gemeente, een hart dat die Redder begeert, die Redder in de nood! At is een hart, dat gevoelt wat die aanklager zegt, u weet wel: ons geweten, de officier van justitie, en dat het daar benauwd onder krijgt; en dat verlossing begeert, dat vrijgesproken wil worden, dat verlangt naar het eeuwige leven -, zie dat is een gelovig hart. En met zulk een hart, ja, mag gewist die weldaad worden aangenomen, te weten dat Hij voor mij betaald heeft, en dat Hij voor mij de straf gedragen heeft.

Er staat: in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. Er zijn graden in het aannemen van Christus en in het aannemen van zijn weldaden. Niet ieder steekt zijn hand even ver uit. Niet ieder haalt evenveel naar zich ote. Niet ieder heeft evenveel geloofswerkzaamheden. Zo vaak gebeurt het, dat mensen die oud geworden zijn belijden moeten dat zij nog maar weinig hebben! Ja, een hoopje, een klein hoopje; en daarmee houd het dan op. De eerste vraag is dan of zij wel een gelovig hart hebben. Hebben zij een hart dat werkelijk verlangt naar de Redder n nood? En de tweede vraag die hen gesteld zou moeten worden is of zij als zij dan een gelovig hart hebben daarmee wel voldoende in hun leven gedaan hebben. Als tien geschenken u worden aangeboden en u neemt er slechts één aan, dan mist u er negen! Er zijn gelovige mensen die hun leven lang het niet verder brengen dan maar het bezit van hooguit één tiende van wat hen allemaal geboden is. Zo slap zijn zij geweest in hun geloof, in het gebed, in het horen van het Woord, in het onderzoeken van het Woord en in het gebruiken van de sacramenten. Zij konden op de bank halen wat zij nodig hadden, maar zij kwamen er zelden. Op hun sterfbed zijn ze nog arm; en zij dragen zelf er de schuld van. Inzoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. Gemeente, dat prikkelt, dat zet aan, tot activiteit; niet om wat te verdienen; u het gehoord; uit genade; niet anders dan uit genade! Maar God vraagt wel, dat wij de middelen gebruiken; in die weg zijn weldaden ontvangen, aannemen, en zo rijk worden in God. Mist u nog een gelovig hart? Gaat u hart nog geheel en alleen maar uit naar deze wereld, schaap u; bent u een christen, u lijkt er zelfs niet op! Hebt ge niet nodig de Redder in nood, weet dat de Rechter recht zal spreken. Gunt ge u nooit tijd om eens te luisteren naar de stem van de aanklager, uw geweten, wee, dat eens de stem zich verheffen zal met kracht, maar het zal voor u te laat zijn. Dan is er geen Redder meer in uw nood. Ge zult eens tot u zelf moeten komen, inkeren in uzelf; uw nood moeten leren kennen. Ge zult moeten leren, dat e tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd hebt en geen ervan gehouden en dat ge nog steeds tot alle boosheid geneigd bent; ge zult dan ook op Hem moeten leren zien, in wie uw behoud is.

Bent u een kleingelovige; leeft ge tussen hoop en vrees. Dat u zwaarlijk gezondigd hebt tegen al Gods geboden dat gelooft ge; meermalen hebt ge de aanklager gehoord, en er was niets wat u hem kon antwoorden. Och zegt ge, wist ik dat eens, dat mijn zonden vergeven zijn! Mocht dat eens zekerheid voor mij zijn, dat Christus ook voor mijn schuld heeft betaald en ook voor mij de straf heeft gedragen…. Zeg mij eens, naar wie anders gaat uw hart uit, dan naar Hem? Ge zegt de zekerheid te missen, maar wie zoekt gij? Dat vroeg de opgestane Heere eens aan Maria van Magdala. Ge zult meer en vaker bij de Heere moeten komen. Schatten liggen voor u klaar, allemaal weldaden die Hij u geven wil, ook de zekerheid van het geloof. Meldt u aan zijn deur, klopt aan, houdt aan! Gebruik de middelen die Hij gegeven heeft! Overdenkt wat ge gehoord hebt in zijn huis; onderzoekt zijn heilig Woord. Weest ermee bezig! Steekt uw hand maar uit, de Heere zal hem vervullen! Neemt zijn gena ootmoedig aan, laat Meriba, laat Massa u ten afschrik wezen; dat waren twee plaatsen waar ’s Heeren volk niet geloven wilde. Zijt ge wat sterker in geloof, roem uw Redder in de nood. U waart verloren, gans verloren. De Rechter had het vonnis op de lippen. De aanklager wist van geen ophouden. Reeds stonden de dienaren gereed om u te brengen, voor eeuwig naar de gevangenis. Toen kwam Hij, de Redder in de nood. Ik heb verzoening gedaan! Rechtvaardig voor God. Alles keerde om. U een erfgenaam van het eeuwige leven. Dank uw God! Wees uit dankbaarheid Hem gehoorzaam, maar ernst met zijn geboden en inzettingen. Leef niet karig; uw God is royaal. Vergader uw schatten in de hemel. Hoe meer ge er nu vergadert, des te rijker zult ge zijn als ge als erfgenaam het koninkrijk der hemelen zult ingaan. Hoe zijt ge rechtvaardig voor God? Alleen door een waar geloof in JC en al wat er verder in dit antwoord volgt.

Het is een opeenstapeling van weldaden. Ziet ge, dat het vaat heeft om God te dienen? Om te geven? Behoudt wat ge hebt, opdat niemand u van uw kroon berove. Behoudt het geloof – wat baat het u nu, dat ge dit alles gelooft! Ons antwoord is: Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven. Dat zijn mijn aten, dat is mijn winst. En laat de wereld nu maar roemen, er is in de wereld veel bluf en grootspraak -, maar als de dood komt? Dan angst, in elk geval geen troost. Want de officier van justitie begint dan te spreken, en men komt onder ogen de rechtvaardige Rechter van hemel en aarde, en niemand is er dan om het voor die zondaar op te nemen; men komt helemaal alleen voor God te staan. Daar verstomt alle bluf en grootspraak; er blijft niets van over. Moet dat onze toekomst zijn? Is het niet oneindig veel beter in ons leven te luisteren naar Gods wet, de beschuldigingen van ons geweten ter harte te nemen maar dan ook met dat alles te vluchten tot onze hemelse Voorspraak, die in eigen Persoon voor onze zonden leed en stierf? Hij maakt ons rechtvaardig voor God, en dan is er de ware roem. Want wie zal beschuldigingen kunnen inbrengen tegen e uitverkorenen van God? Als God vrijspreekt en voor ons is, wie zal tegen ons kunnen zijn? Zo spreekt de apostel Paulus. En is dat nu zo moeilijk? Dat hele leerstuk van de rechtvaardigmaking van de zondaar ofwel van de rechtvaardigmaking van de goddeloze is dat nu zo moeilijk? Als wij er maar iets van mogen beleven; dan valt de moeilijkheid weg. En welk een troost bied het in leven en sterven. Als iemand een hoge schuld heeft – voldaan – wat een opluchting. Onze schuld bij God. Voldaan door Christus wat een opluchting, verlichting en vrede! Dan gaan wij het leven anders ervaren. En dan wordt ook de dood anders. Immers, erfgenaam van het eeuwige leven. Begrijpt ge nu waarom Paulus kon zeggen: Dood waar is uw prikkel etc. de prikkel van de dood is de zonde; en als die weg is: de dood niet meer verschrikkend.

Daar opziende zegt Paulus dan ook: Wij dan gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere JC. Kom dan tot de HEERE, met uw schuld, laat ze wegnemen -, Christus heeft ze gedragen! En heb vrede en wees een erfgenaam van het eeuwige leven.

Amen.