Preek over H.C. Zondag 27

Tekst: HC Zondag 27, Vraag 74

Gemeente,

Zal men ook de jonge kinderen dopen, zo luidt de vraag die vanavond aan de orde is. Er is over de kwestie van de kinderdoop al heel veel te doen geweest. Tegenstanders hebben steeds gestaan tegenover de voorstanders. En tot op de dag van vandaag is dat zo. Tegenstanders van de kinderdoop zijn ook heden in massa. Zelf hebben wij het ondervonden; toen wij een boekje schreven over de doop, met verdediging van de kinderdoop, er kwamen boze reacties op los. Mogen ook kleine kinderen gedoopt worden, of mogen alleen maar volwassen mensen gedoopt worden? Dat is de vraag waar het over gaat. In de kerk heeft men altijd de kinderen gedoopt, maar in de secten was men er menigmaal tegen. Soms zijn er ook nieuwe kerken ontstaan, die alleen maar de doop der volwassene handhaven.
Al in de tijd van de grote hervormers was de zaak actueel. Luther, Calvijn en Zwingli, om slecht hun namen te noemen, hadden al wederdopers tegenover zich. In NL waren er al heel vroeg de doopsgezinden. In Engeland later de baptisten. In de moderne tijd Pinkstergemeenten. Nu zal men het belang van de kwestie waarover het gaat bepaald niet mogen onderschatten. Kinderdoop of geen kinderdoop, daar hangt heel wat van af! Dat raakt heel de opvoeding van onze kinderen. Dat raakt zelfs heel de wijze waarop wij zien de weg tot zaligheid. Vanwege het grote belang van deze zaak: de kinderdoop, heeft onze Catechismus een hele vraag en antwoord eraan gewijd. En het is zelfs een zeer lang en breedvoerig antwoord. Ook in Heideberg, waar onze catechismus ontstaan is, was de kwestie aan de orde. Ursinus en Olevianus, de beide opstellers van de HVC, waren wars van de wederdopers. Zij beide waren gereformeerde theologen; zij hadden oog voor de betekenis van het verbond, het verbond der genade. Onmogelijk konden zij het daarom eens zijn met de wederdopers en allen die de betekenis van het verbond der genade onderschatten. Helaas zijn er ook heden velen, gemeente, die geen oog of onvoldoende oog hebben voor de betekenis van het verbond der genade! Dat komt men tegen in de zogenaamde ‘vrije groepen’, maar ook wel in de kerken.

Zal men ook de jonge kinderen dopen? Uit het lange antwoord dat gegeven wordt op de vraag, willen wij telkens een paar woorden grijpen en die nader toelichten. En dan is het eerste woord dat wij uit dit antwoord grijpen, het woordje ‘ja’. Ja, zegt ons antwoord. U bemerkt, bij onze catechismus is er geen aarzeling, neen zelfs niet de minste aarzeling. Er komt niet een onduidelijk antwoord, dat men zus kan uitleggen en zo kan toepassen. En nog minder is het antwoord negatief, er staat beslist niet het woordje ‘neen’. Duidelijk en onomwonden ‘ja’! laten wij het maar dadelijk zeggen, gemeente, daar willen wij het ook bij houden. Kleine kinderen dienen gedoopt te worden! En allen die dat afwijzen dwalen. Ook al zijn zij verder nog zulke goede christenen, toch dwalen zij. Bunyn heeft de kinderdoop verwordpen, Spurgeon en Philpot ook -, hun preken worden nog steeds gelezen, zij waren goede christenen, daar zullen wij niet aan twijfelen, en toch hebben zij gedwaald. Zij zeiden: geen kinderen dopen de HC zegt: wél kinderen dopen! En onze catechismus is een belijdenisgeschrift der kerk. Er staat in ons antwoord: ‘want mitsdien zij, zowel als de volwassenen in het verbond Gods en in zijn gemeente begrepen zijn’. Hier hebben wij, gemeente, al dadelijk de eigenlijke kern van de zaak! Al dadelijk valt het woord ‘verbond’. Viermaal over wordt in ons antwoord het woord ‘verbond’ gebruikt. Dat is nog al wat! Viermaal!

Het woord ‘verbond’ is de scharnier in heel deze kwestie. Als u vraagt: waar draait de zaak om? Dan is ons antwoord: om het verbond! Werd maar door iedereen aanvaard dat er een verbond der genade is, en dat er maar één verbond der genade is, zowel in het oude als in het NT, en dat de kinderen in het OT hetzelfde heil deelachtig zijn geweest als de kinderen heden in de kerk van het NT, dan was het probleem gauw opgelost. Dan zouden alle bestrijders van de kinderdoop hun mond houden. Er zou geen vuiltje meer aan de lucht zijn! Maar men heeft geen oog voor het verbond. Men heeft er geen oog voor, dat in het verbond God zelf de eerste is, en dat wij pas de tweede zijn. En dat het verbond Gods niet afhangt van onze braafheid, van ons christenzijn en zelf niet eens van ons geloof, maar enkel en alleen van zijn Woord, zijn belofte, zijn trouw.
Wat is het verbond? Geen beter voorbeeld kunnen wij gebruiken dan dat van het huwelijk. Ook het huwelijk is een verbond. Men spreekt niet voor niets weleens over een huwelijksverbond. Hoezeer het huwelijk een verbond is, wijst de trouwring wel uit. Die is een teken, een symbool van de trouw die men elkaar beloofd heeft. Men heeft samen een verbond gesloten; zelfs voor het hele leven, een huwelijksverbond. Dankzij het huwelijk, dat een verbond is, hebben man en vrouw recht op elkaar. Vrijwillig zijn zij dit verbond aangegaan zij hebben elkaar hun ja-woord gegeven, en nu delen zij in alles wat van elkaar is: elkaar liefde, elkaars hoop, elkaars bezit, en noem maar op. En zie gemeente, zo heeft nu ook God gedaan met ons, een verbond gesloten. Al met Abraham en zijn zaad. En dat verbond loopt door. Tot in duizend geslachten. Waar ook maar christenkinderen worden geboren, zij zijn begrepen in het verbond der genade. God neemt ze daarin op. Daarom was het volk Israël het Bondsvolk en God zelf noemt zich een Bondsgod. Heel Israël was opgenomen in ’t genadeverbond. Hun kwam het verbond toe, zegt Paulus later in de Romeinenbrief m.b.t. de Joden. En van de gemeente geldt hetzelfde, God heeft ons opgenomen in zijn verbond.

Ik weet het, niet ieder is een ware bondgenoot van God; en toch: dat verhindert niet dat hij een bondgenoot is. Hij is een kind des koninkrijks, zelfs al wordt hij buitengeworpen. Ezau behoorde zowel tot het genadeverbond als Jacob, zij het ook dat Ezau het veracht heeft. In dit verbond van God met ons, hangt het niet in de eerste plaats af van ons, van ons geloof, van ons ja-woord, dat denkt men nogal eens. Het hangt af van Gods Woord, Gods belofte, Gods genade, Gods trouw. Ook toen Israel gezondigd had en zelfs daarvoor de ballingschap moest ingaan was het toch Gods bondsvolk. Hierin is de Bijbel waarlijk niet onduidelijk. Welnu, wie dit aanvaardt, die kan geen moeite meer hebben met de kinderdoop. Dan behoren ook de kinderen ertoe. Laat men dan zeggen: Zij hebben nog geen geloof, althans geen bewust geloof, en: zij hebben nog niet hun ja-woord aan de Heere gegeven, dan is ons antwoord: Daarvan hangt het verbond, en dus ook de doop, niet af. Denk toch niet te klein van God en zijn genade. En maak uw eigen geloof en ja-woord niet te groot. In de verwerping van de kinderdoop gaat bijna altijd schuil een stukje remonstrantisme, miskenning van de rijkdom der genade Gods.

God is de eerste. Zijn genade gaat voorop. Hij neemt ons al aan, terwijl wij nog geen woord kunnen spreken. Eer ik uit de moederschoot was voortgebracht, was God al mijn God! Toen kwam zijn Woord al tot mij, toen golden mij reeds zijn beloften, toen stond de hemel van zijn trouw reeds als een koepel boven heel mijn leven. De catechismus zegt: de kinderen zowel als de volwassenen. Wég met het onderscheid tussen kinderen en volwassenen, tenminste op dit punt.

Hoe wreed is het kleine kinderen uit te sluiten. Neen, zij horen er ook bij! Toen moeders hun kleine kinderen tot de Heere Jezus brachten, heeft Hij ze gezegend en de handen opgelegd en Hij heeft zelfs gezegd: Hunner is het koninkrijk der hemelen! De dwaling, oko de dwaling van de verwerping van de kinderdoop is hard, de waarheid van het Evangelie is echter zacht en mild, is heilzaam, voor jong en oud. Wij zullen altijd aan onze doop mogen terugdenken. Weten en geloven dat de Heere ons waarlijk genadig wil zijn. Hij heeft het ons betuigd bij de doop. Hij is al met handen vol tot ons gekomen toen wij nog maar nauwlijks onze ogen hadden open gedaan. Hij heeft mij reeds als kind aangenomen toen ik nog niet eens wist dat ik een kind was, dat ik een mens ben. De kinderdoop leert ons de overweldigende genade Gods. Wie de kinderdoop verwerpt doet aan die genade Gods tekort! De catechismus zegt: de kinderen zijn in het verbond en zij zijn in de gemeente begrepen. Sommige kerkmensen denken dat zij pas leden van de kerk worden als zij belijdenis doen. Dat is evenwel een vergissing. Met belijdenis doen wordt men belijdend lid, met stemrecht enz., maar al veel eerder is men lid. Ook doopleden zijn toch leden van de kerk. Ja, wij zijn zelfs nog eerder leden van de kerk, wij zijn het reeds bij onze geboorte. Alwie uit christenouders geboren is, is lid van de kerk. Wij kunnen met een beeld het verduidelijken. Toen de boeren in Zuid Afrika nog slaven in dienst hadden, gebeurde het menigmaal dat uit een slavenechtpaar, twee zwarte mensen: een kind werd geboren. Dat kind werd dan in letterlijke zin van het woord geboren op het erf van de boer. Het was ook van die boer. Zogoed als de vader en de moeder was ook dit slavenkind eigendom van de boer. Zo is het in de kerk ook! Wie een christen is, is een dienstknecht, men mag ook zeggen: een slaaf van de Heere JC, welnu de kinderen die geboren worden uit deze christenouders zijn geboren op het erf van de Heere JC, die hun Heer en Meester is, en zij behoren Hem toe. Wij behoren al tot de kerk op het ogenblik dat wij voor heteerst hier op aarde onze ogen opendoen. Elk christenmens is in de kerk geboren. Het zal er dan echter wel op aankomen, gemeente, dat wij dit in ons leven ook accepteren. Dat wij de kerk accepteren en bovenal: de Heere van de kerk.

De doop vermaant en verplicht ons, zegt ons oude formulier, tot een nieuwe gehoorzaamheid, nl. dat wij deze enige God Vader, Zoon en HG van harte liefhebben en dienen. Wij hebben het al opgemerkt: het verbond Gods hangt niet af van ons ja-woord, maar het wacht wel op ons ja-woord. Dat ja-woord zal wel moeten volgen! De Heere heeft als eerst ‘ja’ gezegd tegen ons, hebben nu ook wij ‘ja’ gezegd tegen Hem? Hij heeft zijn genade beloofd, zijn wij bereid om die genade in ontvangst te nemen? Hij is trouw, de trouwe Bondsgod, is het onze begeerte om ook trouw te zijn? In alle verbonden zijn twee delen begrepen. Het ene deel, het eerste en het belangrijkste deel ligt aan Gods kant, maar daarop dient wel te volgen het andere deel, aan onze kant: ons geloof, onze liefde en onze trouw. Wil het verbond Gods ons tot zegen, ja tot een eeuwig zegen zijn, dan is het nodig dat wij er op ingaan. Dat wij de toegestoken hand des Heeren niet wegduwen, maar aannemen. In de tijd van koning Hizkia werd het verbond vernieuwd; er zou na lange tijd van verzuim weer het pascha worden gevierd en toen liet Hizkia de boden door het land gaan, en wel met deze boodschap: Geeft den Heere de hand en komt tot Zijn heiligdom! Dat zeggen wij ook: Geeft de Heere de hand en komt tot zijn heiligdom, zo wordt het verbond der genade u tot een eeuwig zegen. De catechismus zegt verder: en aan de kinderen wordt de verlossing der zonden door Christus bloed en de HG die het geloof werkt niet minder toegezegd dan aan de volwassenen… Wat bedoelt de catechismus hiermee? Dit dat de kinderen niet minder dan de volwassenen recht hebben op de beloften Gods. Elkeen heeft recht op de beloften Gods. Er zijn kleine kerkjes in ons vaderland waar getwist wordt over het aanbod der genade. Er zijn er die zeggen: de beloften zijn alleen maar voor de uitverkorenen. Als dat echter zo zou zijn, dan mochten alleen maar uitverkorenen kinderen worden gedoopt, maar wie kan dat uitmaken, immers geen mens, dan zou men dus de doop moeten afschaffen.

Neen, in onze catechismus is hier helemaal geen sprake van de uitverkiezing; die behoort elders thuis. De beloften Gods worden gegeven aan alwie gedoopt wordt. Alleen, niet allen zullen van deze beloften ooit gebruik maken. Maar dat ligt dan niet aan God. Dat ligt aan henzelf, aan hun ongeloof, aan hun onbekeerlijkheid, aan hun hardigheid des harten. Het ligt nooit aan God, het ligt, als wij verloren gaan, altijd en geheel en alleen aan onszelf; wij zijn de schuldigen. Er staat zo mooi, gemeente: de verlossing der zonden en de HG is zowel kinderen als volwassenen toegezegd. De verlossing der zonden! En hebben wij die niet nodig? Beseft u dat, gevoelt u dat? Zijn het uw zonden die u dwars zitten? Zijn het uw zonden die u onderdrukken? Zijn zij de last waaronder uwl elven gebogen gaat? Wel, denk dan eens aan uw doop! Reeds bij die doop heeft God u toegezegd de verlossing van uw zonden! Toen al heeft hij gezegd: Ik ben de Heere, uw Verlosser! Uw leven lang moogt ge u wenden tot deze God, neen een zeer gewillig en gaarne vergevend God. Een God die het al beloofd heeft bij uw doop, en die de trouwe Bondsgod is. De catechismus spreekt ook over de HG. U zegt: die Geest heb ik zo nodig. U hebt gelijk! Wat moet u beginnen zonder de HG? Zonder de HG kan ik niet geloven. Mijn eigen krachten schieten daartoe tekort. Zonder de HG kan ik de zonden in mijn leven ninet de baas. Zonder de HG kan ik niet de goede strijd des geloofs strijden. Zonder de kracht van de HG kan ik ook de levensmoeilijkheden en zorgen en noden en verliezen die ik geleden heb niet dragen. Ik heb de Geest zo nodig. Gevoelt u dat? Beseft u dat? Wanhoop niet! Die Geest is u beloofd! Hij is u toegezegd. Al toen uw moeder u ten doop hield. Zo vaak u om de HG bidt, moogt u weten dat de Heere bereid is u die HG ook te schenken. Wanneer u gevoelt uw zwakheid, dat ge niet geloven kunt, dat u alles mist, denk dan aan uw doop en zeg dan: o God, uw belofte is gewis, uw Woord kan niet falen! Al ben ik duizendmaal ontrouw, mijn ontrouw maakt uw trouw niet te niet. Ik beroep mij op wat u mij hebt toegezegd, als mijn Bondsgod; geef mij wat u beloofd hebt!

In de catechismus staat: de HG, die het geloof werkt. Hoort u het? Die het geloof werkt! Die GH, Die is beloofd, Die is u toegezegd. Wat moet u nog meer? U die geen geloof hebt, wat moet ge nog meer? Die Geest die het geloof werkt is u toegezegd. Kom er dan om, zegt de Heere God tegen u. kom er dan eens om. En zie dan eens of Ik niet een Waarmaker ben van mijn Woord. En nu, gemeente, de conclusie die uit dit alles in de catechismus getrokken wordt. Er staat in ons antwoord: zo moeten zij, dwz de kinderen ook door de doop in de christelijke kerk worden ingelijfd. Zij hebben de belofte, die is hun toegezegd, dus: zij moeten ook gedoopt worden. Het een volgt uit het ander. En zo stoppen wij de mond van allen die tegenstanders van de kinderdoop zijn. Die handelen dwaas, onzinnig, in strijd met Gods Woord. Ik wil weer een voorbeeld nemen. Wanneer mag men een trouwring dragen? Dat is eenvoudig: als met getrouwd is. Dan heeft met daartoe recht. De man kan zeggen: Mijn vrouw heeft mij trouw beloofd, nu mag ik de ring dragen, dit is het bewijs ervan. En andersom. Dan de doop. Kinderen mogen gedoopt worden, want de doop is een teken, een ring. Waarvan? Van de belofte die God hen gegeven heeft. Daarom werden onder Israel de kinderen besneden en daarom worden onze kinderen gedoopt. Het is onweersprekelijk: wie deel heeft aan de belofte heeft recht op het teken! De kinderen hebben deel aan Gods belofte, dus: zij hebben recht op het teken! Wie hen de doop onthoudt, belooft hen van hetgeen waar zij recht op hebben. Ouder die hun kinderen niet laten dopen staan in de schuld bij hun kinderen; ik moet zeggen: Bij God en bij hun kinderen. Die kinderen kunnen later zeggen: u hebt mij onthouden waar ik recht op heb. Zij worden zegt de catechismus Christus’ kerk ingelijfd. Zij behoren al tot de kerk, te weten als kinderen uit christenouders geboren worden, maar zij worden door de doop nog inniger met de kerk verbonden, de kerk ingelijfd. Zij worden een stukje van de kerk zelf. Wij mogen tegen de kinderen en tegen de jonge mensen, die hier in de kerk zijn, zeggen: Jullie zijn een stukje van de kerk. Jullie horen er bij. Helemaal! Besef dat, geloof dat maar! Jullie zijn geen vreemdelingen, jullie zijn kinderen aan huis. De kerk is net zo goed van jullie als van je vader en moeder. In de kerk tel je mee. Dankzij de doop. Door de doop zijn jullie, zoals de catechismus zo treffend zegt, ingelijfd in de kerk van Christus.

De catechismus zegt trouwens meer, er staat: En van de kinderen der ongelovigen onderscheiden. Er zijn weleens mensen en ook wel predikanten die doen alsof onze kinderen in feite heidenen zijn -, maar dat is in strijd met onze catechismus. De HC zegt: neen, zij zijn van de kinderen der ongelovigen onderscheiden. En dat is ook geheel naar de Schrift. In de Schrift staat dat de kinderen der gelovigen heilig zijn. Zelfs zegt de apostel Paulus dat wanneer een gelovige vrouw getrouwd is met een ongelovige man, toch de kinderen, die uit dat huwelijk geboren worden, heilig zijn! Christenkinderen, zegt Paulus nadrukkelijk, zijn anders dan heidenkinderen. Niet van nature, maar door Gods genade. Van nature zijn zij net zo verdorven als alle andere kinderen, maar door de genade Gods zijn zij anders.
Of, zoals onze NGB zegt: zij dragen het merk- en veldteken van Christus. De doop is het teken dat hen onderscheidt van andere kinderen. Zij behoren de Heere toe. Ik weet niet hoe het tegenwoordig is, maar als vroeger schapen op de markt werden verkocht, dan haalde men er een rode streep over. Zij werden getekend door menie, die rood is. Zo kon ieder zien: zij zijn van eigenaar verwisseld! Met de doop is dat niet anders. Die is een teken dat wij van eigenaar verwisseld zijn. Wij zijn niet meer eigendom van de duivel of van de wereld, wij zijn het eigendom van God, van Jezus Christus. In de tijd van de profeten zei de Heere menigmaal, als het ging over de kinderen: het zijn Mijn kinderen! Die moot ge, zei God, niet geven aan de afgoden. Zij zijn van Mij! Hetzelfde roepen wij ook de ouder van heden toe. Geeft niet uw kinderen aan de afgoden van deze tijd, zij zijn van de Heere. De Heere zegt: Het zijn Mijn kinderen. Tot in eeuwigheid toe zal het onderscheid uitmaken of wij gedoopt zijn of niet. Als wij als gedoopten verloren gaan, dan zal God zeggen: Waarom ben je zo weerbarstig geweest; ben Ik dan niet goed voor je geweest? Aan Mij heeft het niet gelegen. Ik heb u geroepen, Ik heb u Mijn heil doen zien, maar ge hebt niet gewild. Als daarentegen de God van onze doop door ons gezocht is dan zal die doop tot in eeuwigheid vrucht voor ons dragen. Dan zullen wij de Heere tot in eeuwigheid voor onze doop danken.

De catechismus trekt aan het einde van dit antwoord op vraag 74 nog een vergelijking. Namelijk tussen besnijdenis en doop. De doop ligt in het verlengde van de besnijdenis. In de plaats van het pascha kwam het avondmaal, in de plaats van de besnijdenis kwam de doop. En die besnijdenis werd toegediend aan kleine kinderen. In Col 2 wordt door de apostel Paulus de doop een besnijdenis genoemd, te weten: een besnijdenis des harte. Hier legt dus de Schrift zelf een verband tussen de besnijdenis en doop. De wederdopers willen hier niet aan. Maar toch staat het er. Zij spreken de Schrift tegen als zij ontkennen dat de doop gekomen is in de plaats van de besnijdenis. Er zijn nog een paar dingen, gemeente, waar wij in verband met de kinderdoop op in moeten gaan. In de eerste plaats, de bestrijders van de kinderdoop zeggen: Hij komt nergens voor in de Schrift. Wat is ons antwoord? Jawel, maar er zijn zoveel dingen die niet voorkomen in de Schrift en die toch recht van bestaan hebben. Waar in de Schrift leest u ooit dat vrouwen hebben deelgenomen aan het H. Avondmaal? Dat staat nergens. En moet men nu zeggen: het staat niet in de Bijbel, dus: het mag niet? Geen vrouwen ooit aan het Avondmaal? U voelt wel: Onzin! En zo is het ook met de kinderdoop. En dan , het is nog maar de vraag of niet in de Heilige Schrift de kinderdoop voorkomt. Meerder malen lezen wij in de Schrift dat hele gezinnen werden gedoopt -, wie durft staande te houden dat daar nooit kinderen bij zijn geweest? En als Petrus zegt op de Pinksterdag: u komt de beloften toe en uw kinderen en hij doopt dan 3000 mensen, is het dan perse uitgesloten dat daar kinderen bij waren? Er is nog een tweede schriftgegeven waar de bestrijders van de kinderdoop zich op beroepen. Zij zeggen: er staat ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig worden’, dus: eerst geloven dan pas gedoopt worden! Maar dan is ons antwoord: Zoek naar het verband. U rukt een tekst uit haar verband. Dan doen de ketters ook, bijv Jehova’s getuigen. Deze woorden die zojuist zijn aangehaald werden gesproken tot de Heere JC toen Hij zijn apostelen uitzond om onder de heidenen het Evangelie te verkondigen. En natuurlijk, onder de heidenen kan het niet anders. Daar vindt men geen christenkinderen die gedoopt kunnen worden. Daar moeten eerst de mensen tot geloof komen en dan pas kunnen zij worden gedoopt. Deze tekst kan dus beslist niet aangevoerd worden tegen de kinderdoop. Zij ziet op de volwassendoop in heidenlanden.

En eigenlijk zijn hiermee alle argumenten die door de wederdopers en andere bestrijders van de kinderdoop ooit aangevoerd zijn, weerlegd. Vanuit de Schrift zelf. Het goed recht van de kinderdoop dienen wij te handhaven. Zeker nu een hele vloed van allerlei vrije groepen ons dit groot goed probeert te roven. Bij al het goede dat de EO te bieden heeft, gaat op dit punt een kwalijke invloed van haar uit. Op grond van de Schrift en van de belijdenis zullen wij daar waakzaam tegen moeten zijn. Trouwens, tegen ieder die op welke wijze ook de betekenis van de chr. doop en van het verbond der genade tekort doet. De zaak is te belangrijk dan dat wij daar niet tegen op onze hoede zouden moeten zijn. Wij komen tot een afronding. De chr. doop is een rijk geschenk van de Heere onze God. Maar dan wel een geschenk dat door ons benut dient te worden. Dit kapitaal mag niet onaangeroerd blijven. De besnijdenis onder het volk van Israel een heilige instelling van God. Steeds weer greep de Heere zelf daarop terug. De Heere zei: Weest heilig, want Ik ben heilig. In de besnijdenis gaf God een teken van het bloed van het Lam Gods dat eenmaal geslacht zou worden tot wegneming van de zonden. Bij de chr. doop komt geen bloed meer te pas, maar wel wijst ook die doop op het bloed van Christus dat reinigt van alle zonden. De Heere vraagt van zijn volk berouw, een waar berouw over de zonden. En geloof, het geloof in Christus, het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdroeg. Wie zijn doop beleeft, belijdt zijn zonden aan God de Heere, smeekt Hem om zijn genade, pleit op het verbond dat de Heere zelf met hem gesloten heeft. Zo hebben Salomo, Ezra, Nehemia en Daniel gebeden. Zij zeiden: O God des verbonds, wees ons genadig. De Heere is onze Bondsgod, zo wil Hij worden aangeroepen. In alle nood! Hij zal horen! Doe het om uw verbond, zeiden de profeten als zij baden. En dat mogen wij ook zeggen: Heere hoor mij, om uw verbond! Om uw eed, om uw trouw. Zie dat is het gebed. Het is een worsteling met de Bondsgod, pleitend op de doop die u ontvangen mocht. En laten wij, gemeente, ook laten merken dat wij kinderen van het verbond zijn. Dat wij niet zijn gelijk de anderen. Dat wij niet horen tot de heidenen. De Heere vroeg steeds weer van zijn volk Israel, dat het als een bondsvolk zou leven. Dat vraagt Hij nog, nu van zijn gemeente, van ons. Acht het als een voorrecht tot die gemeente te behoren en schaam u er niet voor. Laat het zien. Draag vrijmoedig het merk – en veldteken van de Heere Christus. Als wij ons niet schamen voor Hem, dan zal Hij zich niet schamen voor ons. Dan zal Hij het voor ons opnemen. Ook in het uur van onze dood en ons genadig zijn.

Bekijk uw doop, zie de waarde ervan. Benut uw doop. Het is een groot goed. U al jong geschonken. Wat reden tot dankbaarheid. Om het te gebruiken, daartoe is het gegeven. Uw doop behoudt zijn kracht. Hoe oud u ook wordt. Het wordt nooit minder. Neen, het kan steeds meer voor u worden. In de vorige eeuw zei Wormser: Laat ons volk haar doop verstaan en de natie is gered. Zo is het. Wij zeggen: Als wij onze doop leren verstaan, zij zijn ook wij gered.

Amen.