Tekst: HC Zondag 5
Gemeente,
Wanneer iemand ziek is en de huisarts komt bij hem op bezoek, dan zijn er twee dingen, waarnaar de patiënt met belangstelling informeert. Zijn eerste vraag is: Dokter, wat is het? En als de dokter dan gezegd heeft wat het is, en misschien een vreemd woord heeft gebruikt om de ziekte ermee aan te duiden, dan is de tweede vraag die de patiënt stelt, of hij ook kan genezen, of er herstel mogelijk is, of er medicijnen voor zijn, en hoelang het misschien nog duren zal.
Zie, in onze HC, in Zondag 5, hebben wij te doen met een soortgelijk geval. U herinnert u, dat het in de voorafgaande zondagen ging over ’s mensen val en ellende; over ’s mensen verlorenheid voor God. Duidelijk werd in het licht gesteld, wat onze kwaal is, waaraan wij lijden, wat onze nood en ellende is; hoe groot onze schuld is! In Zondag 4 ging het zelfs over de straf. En wij hoorden, dat er tijdelijke straffen zijn, maar dat er ook een eeuwige straf is. En de laatste die toen gesteld werd, was, of God dan ook niet barmhartig is. Maar het antwoord was: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. De zonde moet door Hem gestraft worden. En daarmee eindigt zondag 4.
Nu zondag 5! Hier gaat het voor het eerst over onze verlossing. Het stuk van ellende is nu behandeld, de verlossing is aan de beurt. Vanaf deze Zondag gaat onze HC spreken over de Heere JC en de verlossing die in Hem is. Na de donkere nacht van ’s mensen ellende, begint te gloren de morgenstond van onze verlossing. Nu is zondag 5 echter nog maar een begin. Het is alsof wij een voorspel horen. Het eigenlijke lied dat komt pas later. Nog niet alle registers van de prediking van verlossing staan open. Wij moeten het doen met de eerste toon. En toch zijn ook die al rijk.
De eerste vraag van zondag 5 luidt: ‘Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?’ U hoort: hier wordt gevraagd naar een middel! De patient vraagt naar een medicijn! Ik ben ziek, is er een medicijn? Is er een middel om die straf te ontgaan? U weet wel: die ontzettende straf die God uitdeelt en uitdelen moet aan hen die tegen Hem gezondigd hebben? Kunnen wij weer tot genade komen, dat wil zeggen: in de gunst van God? Gemeente, hier hoor ik de stem van een zeer bekommerd mens. De man die hier aan het woord is, ziet de hel voor ogen. Immers, Gods eeuwige straf, dat is de hel. Hij weet, dat hij een arme zondaar is, en nu vraagt hij: Kan ik behouden worden? Is er nog redding mogelijk? Is er nog een middel tot mijn behoud?
Stel, dat u wekenlang hebt rondgelopen met de gedachte dat u weleens de ongeneselijke ziekte zou kunnen hebben en u komt dan bij de dokter om de uitslag van het onderzoek te horen. De spanning staat op uw gezicht te lezen. U wordt geslingerd tussen hoop en vrees. Wat zal hij zeggen, zal het goed zijn of kwaad? U weet: het gaat om leven of dood.
En zo is dat nu ook met de vraagsteller uit onze HC. Is er nog een middel? Kan ik gered worden? Kan ik die straf ontgaan, die eeuwige straf? Gemeente, duizenden mensen leven zo zorgeloos! Een hel? Nee! Daar denken zij niet aan! Als zij er ooit van hebben gehoord, dan houden ze het voor een fabeltje. Of anderen die ermee opgevoed zijn, die het weten, maar zij WILLEN het niet weten. Een waar gelovige mens doet zo niet! Die stelt de vraag, die in de HC gesteld wordt: Is er nog hoop? Het is een vraag, gemeente, die ook leven moet bij ons. Is er nog een middel? Het is een vraag die nú gesteld moet worden. Die vraag kunt u niet uitstellen! Is er een middel tegen die straf? Tegen dat eeuwige vuur? Tegen die eeuwige Godverlatenheid? Die eeuwige verlorenheid? Is er een middel? Kan ik weer tot genade komen? Kan het weer goed worden tussen God en mij? Kan ik tot vrede komen? Kan ik weer in gunst komen van God? En hoe?
En gemeente, dit zijn diepe vragen. Het zijn levensvragen! Waar de wereld niet aan toekomt. Waar alleen de ware gelovigen aan toekomen. Die stellen deze vragen. En wat is dan nu het antwoord? ‘God wil dat aan zijn gerechtigheid genoeg geschiede, daarom moeten wij aan haar óf door onszelf óf door een ander, volkomen betalen.’ Wat betekent dat? De HC wil zeggen: Zeker, is er een middel; maar denk niet dat het een goedkoop middeltje is. Niet zo gemakkelijk komt een mens af van de straf die hij verdiend heeft. Dát moet u niet denken! Bij God is het niet zoals tegenwoordige in de rechtspraak is. Och, de straf, nee, die is niet zwaar! U kunt er vrij gemakkelijk van af komen. Onze overheid neemt het met de rechtspraak niet zo hoop meer op. Het woord ‘gerechtigheid’, dat hier door de HC gebruikt word, hoor men zelden meer. Ook niet in de rechtspraak. Je vraagt je soms weleens af of zij nog wel weten wat dat inhoud. Men ziet zoveel door de vingers; men licht de hand met het recht; wie brutaal is wint! De straffen zijn matig of ontbreken. Zo is het heden bij de overheid, bij de rechtspraak, maar bij God is het anders! Zo gemakkelijk komen wij er niet vanaf. God is niet een God die zomaar door de vingers ziet. Hij is niet een God, die de hand licht met het recht. Aan zijn gerechtigheid moet genoeg geschieden, zeg onze Heidelberger. En dat is Biebjes! God eist genoegdoening. Er zal eerst wat moeten gebeuren voor de straf, de eeuwige straf, ons wordt kwijtgescholden. Dan zal er voldoening moeten plaatsvinden.
De Heere God doet als een schuldeiser die niets afdoet en ook niet kan afdoen van de schuld. Ik wil u alles kwijtschelden, zegt God, maar eerst zal er betaald moeten worden, eerst zal aan mijn recht moeten worden voldaan.
Gemeente, is stel eens, dat de Heere God anders was; stel eens, dat Hij was zoals onze overheid vandaag; dus dat Hij gemakkelijk was, en alles door de vingers zag en nauwelijks enige straf uitdeelt. Ik vraag u: zou zo’n God de ware kunnen zijn? zou u zo’n God begeren? God zou een slappe en onbetekende God zijn, als Hij zo was. Het zou de moeite niet waard zijn Hem te dienen.
Maar nee, Hij is anders! Hij is een God van recht en gerechtigheid. Hij eist voldoening. Hij zegt: er zal eerst wat moeten gebeuren, en dan zal Ik u in genade aannemen. Dan zal eerst uw schuld moeten worden weggenomen.
Ja, u begrijpt het: Er is dus een middel. Maar dat middel is niet goedkoop, maar duur. Christus bloed is dat middel. Zijn dierbaar bloed heeft Hij moeten geven. Zo is de schuld betaald, zo is de zonde weggenomen. Zo kwam de weg vrij voor ons, om weer in genade te worden aangenomen.
Ik heb eens gehoord van een patiënt die ernstig ziek was. Toch kón hij beter worden. Alleen, hij had een medicijn nodig dat uitzonderlijk duur was. Elke injectie kostte meer dan 100 (…) en hij had er veel nodig. Gelukkig was de verzekering bereid om ze te betalen. Ander had die man moeten sterven. Zo is het nu ook met ons! Er is een middel. Maar het is duur. Het is duurder dan ook maar iets ter wereld. Het kostte het bloed van de Heere JC! Maar, Gode zij dank, dat offer heeft Hij willen volbrengen. En nu is er genade bij God. Er zal dus moeten worden betaald. De HC zegt: of door onszelf, of door een ander. De éne mogelijkheid is dat wijzelf voldoen, de ander mogelijkheid is dat een ander dat voor ons voldoet. Die man, over wie is het zojuist had, kon zelf die dure injecties niet betalen. Anderen hebben het voor hem gedaan. En zo vond hij beterschap.
Hoe moeilijk het ook zij, zo wil de Cat. zeggen: er zal betaald moeten worden! De schuld kan niet zomaar worden weggedaan. De Heer is wel goed, maar Hij is ook rechtvaardig. Kronkelwegen gaat God niet, en kan Hij ook niet gaan.
Gemeente, laten wij ernst maken met de gerechtigheid Gods! Stel u God niet voor op een andere wijze dan Hij in waarheid en werkelijkheid is. Maar van God niet een pop, die u draaien kunt zoals u zelf wilt. Kinderen spelen met een pop; zij kleden hem aan en zij kleden hem uit; zij draaien zijn hoofd; dan hierheen, dan daarheen; zij zetten hem overeind en leggen hem neer; kortom, zij doen ermee wat zij willen. Zo zullen wij met God niet kunnen doen en ook niet mogen doen. Wij kunnen Hem alleen maar respecteren in Zijn heilig recht! Wij kunnen alleen maar erkennen de gerechtigheid Gods! Wij kunnen alleen maar beamen wat onze Heidelberger zegt. Dat aan zijn gerechtigheid genoeg moest geschieden en dat de schuld moest worden betaald.
Dat alles is alleen maar tot onze diepe vernedering. Want daar staan wij nu, in onze machteloosheid. Schuld betalen en dan zo’n schuld! Er is geen sprake van. Hoe leeg zijn onze handen. Hoe arm zijn wij!
En daarover gaat de volgende vraag: Kunnen wij het zelf? Wat is uw antwoord? Kunt u uw schuld betalen? Uw schuld bij God? Of weet u soms niet eens, dat u schuld hebt? Hebt u daar nooit aan gedacht?> hebt u nooit iets bemerkt van de zondigheid en verdorvenheid van uw hart en van de schuld ie wij daarmee op ons geladen hebben? Leeft u zo oppervlakkig, dat u niet weet van zonden en schuld? Doe uw ogen dan eens open! Overdenk eens uw levensweg. Sta een stil bij de begeerten van uw hart. Dan zult u het wel merken. U bent een zondaar voor God! En nu de vraag: kunt u betalen, volkomen betalen? De vraag luidt: maar kunnen wij door onszelf betalen? Het antwoord ontneemt ons elke illusie! Er staat: ‘Op generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder.’ Betalen? Vergeet het maar! Geen sprake van. Nee. Wij maken de schuld meer. Elke dag. Dat is heel wat anders! Zo is ons leven.
Tegenwoordig zijn er heel wat fabrieken en bedrijven die door de slechte economische omstandigheden steeds dieper in de schuld raken. Betalen? Nee, de schuld steeds groter maken. Elke dat komt er weer bij. En zo is het nu met ons ook. wij komen er niet uit! Wij komen het niet te boven. Al doen wij nog zo ons best. Een zaak die achteruit gaat, gaat op den duur failliet; dan komt het ogenblik dat men geen uitkomst meer ziet. Gemeente, voor God zijn wij allen failliete mensen. Onze zaak is failliet. Wij zitten in de schuld en wij komen er niet onderuit. Wij kunnen het niet langer redden. De schuld neemt dagelijks toe. Naarmate de jaren van ons leven toenemen worden wij steeds schuldiger voor God. Het is prachtig om oud te mogen worden. Maar denken oude mensen weleens aan : nu is mijn schuld hoog opgelopen? Ik heb schuld met schuld vermeerderd? En toch is het zo. En daarom is het oud worden wel een zegen, maar niet voor iedereen. Niet voor degenen die buiten God leven en geen verzoening ooit gezocht hebben in het bloed des kruizes. Zulke zondaren en zondaressen hadden beter in de wieg hun dood kunnen vinden. Je kunt beter de schuld hebben van één dag dan de schuld van 70,80 of 90 jaren. Oude zondaren en oude zondaressen die zonder God geleefd hebben en zonder God gestorven zijn, zijn waarlijk niet te benijden. Zeker niet, als zij geleefd hebben in het licht van het Evangelie, en toch niet door dat licht zich hebben laten leiden, tot JC, onze Verzoener.
Dat is dus uitgesloten, dat wijzelf de schuld zouden kunnen betalen. Dat is ten enenmale onmogelijk.
Tegenover één goed werk dat wij doen staan wel tien andere werken die verkeerd zijn. en zelfs dat ene goede werk dat wij doen is nog niet volmaakt. Ik kan de hemel niet bereiken met mijn goede werken. Al lig ik alle dagen krom met mijn bidden, mijn waken, mijn strijden, mijn goeddoen, mijn heiligheid, het haalt alles niets uit. Ik kom er niet! Al mijn goede werken zijn voor de Heere God nog geen kwartje waar. Ik val ermee in een bodemloze put, waaruit ik niet verlost kan worden.
De farizeeën deden hun uiterst best. Zij gaven tienden van hun bezit, zij baden in het openbaar, tot op de straten toe; zij vastten twee dagen per week; zij blonken uit in heiligheid, en wat zei de Heere JC? Tenzij u gerechtigheid overvloediger is dan die der Schriftgeleerden en farizeeën kunt u het koninkrijk der hemelen niet zien. De Heere Jezus wil zeggen: de Farizeeën hebben tekort; zij kunnen het koninkrijk der hemelen niet ingaan met hun werken. De rijke jongeling was o zo braaf en goed. Toen de Heere Jezus hem de geboden van de wet voorhield, kon hij zeggen: al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd af aan. Maar wat zei de Heere Jezus toen: Eén ding ontbreekt u. en daar ging deze jonge man. Weg van de Heere.
Nicodemus was ook een Farizeeër. Hij meende heel wat te hebben. En zo kwam hij bij de Heere JC. En wat de Jezus? Die haalde er een dikke streep door, en Hij zei: Nicodemus, je moet wederom geboren worden. Je moet nog beginnen. Net als een klein kind. Ja, nu is het wel duidelijk dat wij niet vanuit onszelf kunnen betalen. Ziet u? Hoe leeg uw handen zijn? Daar staan wij: met lege handen voor God. Alles is ons uit de hand geslagen. Als mijn werken en al. Mijn verdiensten, zij zijn mijn door de vingers geglipt, zoals zand door de vingers glipt; ik heb niets.
En nu de volgende vraag, vraag 14. Kan ook ergens een schepsel gevonden worden, dat voor ons kan betalen? De HC gaat nu een van een andere kant proberen. Als wij dan zélf niet kunnen betalen, dan zoeken wij een ander die voor ons betaalt. Is zo iemand te vinden? Laten wij een wat rondkijken. De HC nodigt ons uit wat rond te kijken. Eerst in het rijk van schepselen, medeschepselen. We kijken eens naar onze buurman en naar ons buurvrouw; naar onze man, naar onze vrouw, naar de ouderlingen, naar de predikanten, naar mensen die bekend staan als gelovig en godvrezend. Kunnen zij ons helpen?
Ik zal u een gelijkenis vertellen. De Heere Jezus verteld een van 10 maagden, 5 waren van hen wijs, en 5 waren er dwaas. De wijzen hadden olie in hun lamp; de dwazen waren zorgeloos, hadden geen olie in hun lamp, en ze hadden geen voorraad aangelegd. En middennacht kwam de bruidegom. Allen werden wakker. De wijzen waren klaar; zij hadden olie; de dwazen wisten geen raad, zij hadden geen olie. Wat deden toen de dwaze maagden? Zij vroegen aan de wijzen: geef ons wat van uw olie. Maar o nee, dat kon niet doorgaan. De wijzen zeiden: dat kan niet, want dan komen wij ook tekort; wij hebben alleen olie voor onszelf, niet voor u. en zie, zo bleven de dwaze maagden buiten de poort van het huis waarin de bruiloft gevierd word.
Nee, anderen kunnen ons niet helpen. Ieder heeft genoeg aan zichzelf. Wie behouden wordt, wordt het voor zichzelf, niet voor een ander. Hierin kan niemand de ander helpen. Niemand kan mijn schuld bij God betalen. Het zal tussen Hem en mij persoonlijk vereffend moeten worden. Dat staat ook in het antwoord op deze vraag, wan daarin lees ik: Nee, want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen die de mens gemaakt heeft; ten andere, zo kan ook geen schepsel de last van de eeuwige toorn Gods tegen de zonden dragen, en andere schepselen daarvan verlossen.
U hoort: er is een ten eerste en een ten tweede. Er worden dus twee redenen aangevoerd waarom andere niet voor mij de schuld bij God kunnen betalen.
Wat de eerste reden betreft: de Heidelberger wil zeggen: als de mens schuld heeft, dan kan God dat niet zomaar overdragen op een engel. Engelen zijn heel andere wezens dan de mensen. Het is waar, engelen zijn rein en heilig, maar: zij kunnen mijn niet helpen. Ik kan nooit met God verzoend worden door een engel. In het burgelijke leven is dat ook zo: als Jan in de schuld staat, dan kan de rechter niet zomaar zeggen: Piet moet betalen. Piet heeft met Jan niets te maken. Piet kan zeggen: het is net mijn schuld! Laat jan zelf maar betalen. De engelen in de hemel zullen ons zien aankomen, om hulp, voor de schuld te betalen. Afgezien van de vraag of zij het kunnen, zij behoeven het niet te doen en ze willen het niet doen ook! en God is zo rechtvaardig, dat Hij het ook niet wil. God zegt: nee, de mens heeft gezondigd dus de mens moet betalen; de engelen houden wij erbuiten. Dat betekent, gemeente, dat wij ook van die kant dus niets hebben te verwachten! Als het gaat over het betalen van uw schuld bij God, dan moet u de engelen vergeten, helemaal vergeten. De hemel boven u zit dicht, zodra u daar aanklopt om van een engel hulp te verwachten! U bent Jan en u bent niet Piet. U bent een mens, en niet een engel. De mens heeft gezondigd, dan moet ook de mens betalen.
O wat wordt het nu benauwd. Zelf kunnen wij niet betalen, andere mensen kunnen niet voor ons betalen en de engelen kunnen ook niet voor ons betalen. Toen alle hulp mij gans ontviel en niemand zorgde voor mijn ziel, zegt de psalmdichter en wij zeggen het hem na. Hoe moet het, waar is de oplossing, wat is het middel, wie kan helpen? En nog zijn we er niet. Immers, in ons antwoord staat nog iets.
Er staat: Ten andere, zo kan ook geen bloot schepsel de last van de eeuwige toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen. Het is te zwaar, zegt de HC. Geen schepsel is er op de ganse aardbodem die het dragen kan. En in de hemel ook niet. De engelen zijn immers, hoe sterk zij ook zijn, ook maar schepselen. De last is zo zwaar: de eeuwige toorn Gods tegen de zonde. Geen mens kan zelfs maar beseffen wat het is: de last van Gods toorn.
Als wij het in de verte zien onweren en wij zien bliksemschichten, dan zeggen: het is daar raak! Maar het is een heel verschil, of je het in de verte ziet, of dat je er midden in zit. Gemeente, wat de eeuwige toorn Gods is, dat zien wij slechts in de verte. Als wij er midden in zaten zouden wij vergaan. Dan bleef niemand gespaard. Dat kunnen wij niet dragen. Wij niet, en zelfs de engelen in de hemel niet! Die zouden ook bezwijken.
U voelt wel: niemand kan ons verlossen. Aan alle kanten zijn ons de uitwegen toegemuurd. Wij zitten gevangen. Bij onszelf is geen heil, bij de medemensen is geen heil, en bij de engelen is geen heil en bij de heiligen is geen heil. Wat nu? Is er een middel om de schuld bevrijd te worden? Is er een middel om weer in genade aangenomen te worden?
Jazeker, maar: dat middel is een wonder. Het is zo’n groot wonder dat geen mens kan beseffen, maar wat de genade Gods is kunnen wij ook niet beseffen. Al wat de Cat. gezegd heeft in deze 5e zondag tot dusver is om ons iets te doen beseffen van het wonder van Gods genade. Nu aan onze kant alle toegangen zijn afgesloten en wij nergens meer uitkomst zien, nergens heen kunnen met onze zonden en met onze schuld, nu komt God en Híj opent een deur, en Hij zegt: Nu weet Ik raad! Ik heb hulp voor u, Ik heb Iemand gevonden om van uw schuld af te komen en om u weer genadig te zijn.
Dat brengt ons bij onze laatste vraag en antwoord. Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken? Let er op, gemeente, nu spreekt de Cat. niet meer over een ‘middel’ maar over een Middelaar! Een Middelaar en Verlosser! Nu wordt het alles persoonlijk. Nu vraagt de patiënt niet meer om een medicijn, maar om een medicijnmeester. Wat voor een Middelaar, Verlosser, Medicijn meester moeten wij zoeken? Welnu, het antwoord wijst ons de weg: Hij moet mens zijn en Hij moet God zijn. hoor maar: zulk een die waarachtig en rechtvaardig is en nochtans ook sterker is dan alle mensen, dat is die te gelijk waarachtig God.is.
Hij moet mens zijn en Hij moet God zijn. hij moet mens zijn, want de mens heeft gezondigd. Hij moet God zijn, want anders zal Hij de last niet kunnen dragen.
En nu wordt in de Cat. nog niet een naam genoemd, dat komt pas in de volgende Zondag; maar ik behoef nu niet te zeggen, gemeente, aan wie de Cat. hier denkt. Natuurlijk aan onze Heere Jezus Christus. Hij is het!
Je zou het zo kunnen zeggen: in onze Zondag wordt een profielschets getekend, en in de volgende zondag komt dan de naam van Hem, die aan deze profielschets beantwoord. Dat doen ze tegenwoordig veel: een profielschets maken. Als er ergens een burgemeester moet worden benoemd, dan maakt men eerst een profielschets; en dan volgt later de benoeming, dus het noemen van een naam. Maar het gebeurt weleens dat men allang van tevoren iemand op het oog heeft. En die profielschets wordt dan gemaakt naar het beeld van hem, die men graag benoemd wil zien. En zo is het nu in zekere zin ook in onze Cat. De Heere JC heeft men voor ogen, alleen zijn naam noemt men nog niet; maar iedereen kan zomaar aanvoelen dat Hij bedoeld is. Hij alleen kan ons redden! Zulk een Heere, zulk een Heiland, zulk een Middelaar, zulk een Verlosser, zulk een Medicijnmeester.
Die waarachter mens is en die ook waarachtig God is.
Er is in de geschiedenis van de kerk al veel over getwist of de Heere JC waarachtig mens is en of Hij waarachtig God is. Soms leek het een splinterige strijd. De gemeente dacht dan: waar maken de mensen, die theologen zich toch zo druk over. De strijd liep soms hoog op. Boek stond tegenover boek, synode tegenover synode. Was dat allemaal voor niets? Welnee! Dat moest! Ons heil staat ermee op het spel! Er mag geen kruimel van worden afgedaan, JC is waarachtig mens en waarachtig God! Als u één van beide loslaat, bent u alles kwijt, dan bent een verloren mens. Als de Heere JC niet waarachtig God is, dan betekent dat, dat ik mijn schuld nog heb, want alleen Gods Zoon heeft mijn schuld kunnen wegnemen. En als de Heere JC niet waarachtig mens is, dan mag Hij wezen wie Hij wil maar dan heeft Hij niet míjn zonden weggedragen, dus: Dat zit ik er nog mee.
Hij moest waarachtig en rechtvaardig mens zijn, zegt de HC. Geheel zuiver en rein, zonder zonde en gebrek. Een mens, maar anders dan ik en u. hij moest ook God zijn, zegt de Heidelberger, want anders heeft Hij de last niet kunnen dragen.
Hier staan wij dan gemeente, voor het wonder. JC was waarachtig en rechtvaardig mens, en Hij was waarachtig God. En zo’n Middelaar nu hebben wij nodig.
Wij konden nergens zo’n Middelaar vinden. Wij konden Hen niet zelf voortbrengen. Hij is gegeven als een wonder uit de hemel. Deze Middelaar kwam uit de schoot des Vaders. Hij kwam van boven. Hij is een wonder. Toen wij radeloos waren, schafte God raad. Toen wij er niet onder uit konden komen, dat wil zonder onder onze schuld, toen zette God zelf zijn schouder er onder. Toen wij alleen maar een eeuwige verlorenheid voor ogen hadden, opende God een deur. Toen het op de ganse aarde duister was, brak in de kerstnacht het licht door. God gaf uitkomst! God zelf maakte het mogelijk dat de schuld werd betaald. God zelf vond een Middelaar, Hij gaf Zijn Zoon. God zelf vond een Medicijn meester, voor ons, die dodelijk ziek waren.
En toch: er werd aan God recht niets afgedaan. Het recht bleef gehandhaafd. Zijn gerechtigheid bleef overeind staan. Want de zonde is gestraft, de schuld is verzoend. Hij zette zich er onder, ons Heere JC. En zijn schouders waren sterk genoeg om het te dragen. Hij was God en mens ineen. Hij was onzer één, maar Hij was ook één met de Vader en met de Geest. O die Middelaar, Hij is een wonder. Hij zelf een wonder, en dat Hij gegeven is is een wonder en zijn werk is ook een wonder.
Het is wat, gemeente, als wij aan die Middelaar voorbijgaan in ons leven. Dat kunt u uithouden, hoelang? Misschien wel 60 jaar, 70 jaar of 80 jaar, of 100 jaar. Maar dan is het uit! Kan komt de dag van de afrekening. Dan wordt u de rekening gepresenteerd. Arm zondaar, arme zondares, en nu betalen. Maar u hebt niet! U hebt niets om te betalen. En daar staat u dan… voor eeuwig verloren. Wat moeten wij doen? Die Middelaar ontvangen uit de hand des Vaders. Heere, heb dank voor uw Zoon, onze Middelaar. En zeg dan: Heere JC geef dat ik deel in uw werk, dat mijn zonden weg zijn, dat de schuld betaald is; en geef mij kracht om naar uw wil te leven. Als iemand zijn schuld betaald heeft, heeft hij een bevrijd gevoel. Als wij mogen geloven dat onze hemelhoge schuld door de Heere Christus is betaald, hebben wij niet alleen een vrij gevoel, nee, dan zin wij bevrijd.
Wat zegt dan de Medicijnmeester? Arme zondaar, uw kwaal was dodelijk, maar u bent genezen. Wat zegt onze Verlosser? Arme zondaar, uw schuld was niet te betalen, maar is toch weg. En zie dan bent u bevrijd en u bent genezen. Door Christus, waarachtig mens en waarachtig God. Is eer een middel? Zeker. Ja nog meer: niet slechts een middel, er is een Middelaar. Wat God ons gaf was meer dan een middel. Het is een Middelaar. Hij zij eeuwig geprezen!
Amen.